H

H-band

één van de lichte dwarsbandjes op een myofibril die met gepolariseerd licht en een microscoop zichtbaar zijn. Een myofibril is opgebouwd uit sarcomeren. In het midden van elk sarcomeer ligt de H-band, die iets lichter is dan beide A-banden aan weerszijden daarvan. Bij een ontspannen myofibril is de H-band relatief breed. Bij een samengetrokken myofibril is de H-band veel smaller en niet of nauwelijks zichtbaar. In het midden van de H-band ligt een donkere lijn, de M-lijn. Zie: myofibril, sarcomeer, A-band, M-lijn, I-band, Z-lijn.

haarvaten

de dunste vaatjes van het bloedvaatstelsel en het lymfevaatstelsel. Door de haarvaten is er goed contact tussen het bloed, de weefselvloeistof en de cellen van het lichaam, zodat de uitwisseling van stoffen kan plaatsvinden. De haarvaten vormen de verbinding tussen slagadertjes en adertjes. Zie: bloedvaatstelsel, lymfevaatstelsel.

habitat

de ruimte die een soort gebruikt. Een habitat is soorteigen (soortspecifiek) en vormt een onderdeel van de niche. Geen enkele andere soort gebruikt precies dezelfde ruimte. De habitat van een soort kan verspreid zijn over meerdere biotopen (b.v. bij een vos) of heel beperkt zijn (b.v. een boomalg). Zie: niche, biotoop, ecosysteem.

halfcirkelvormige kanalen

drie loodrecht op elkaar staande buizen in de vorm van een halve cirkel, die onderdelen zijn van het labyrint in het binnenoor. Deze kanalen zijn gevuld met endolymfe en maken deel uit van de evenwichtszintuigen. Zie: labyrint, endolymfe, binnenoor.

halveringstijd

de tijd die het kost om de helft van een hoeveelheid stof af te breken. Voorbeeld 1: de halveringstijd van hormonen die door hormoonklieren in het bloed zijn gekomen, is tussen drie minuten en zes dagen. Voorbeeld 2: de halveringstijd van een radioactieve stof (b.v. uranium) waarbij de helft van een bepaalde hoeveelheid door radioactief verval is overgegaan tot een andere stof. Koolstof-14 (14C) is een radioactief element dat kan vervallen tot 13C ('normale' koolstof). 14C heeft een halveringstijd van 5730 jaar. De hoeveelheid 14C is zo een maat voor de absolute leeftijd van een gesteentelaag (en de eventuele fossielen daarin). Zie: hormoon, ouderdomsbepaling, absolute leeftijd, relatieve leeftijd.

handeling

Zie: gedragselement.

haploïd (n)

elk chromosoom is met slechts 1 exemplaar in de celkern vertegenwoordigd (in tegenstelling tot diploïde cellen, waarbij de chromosomen in paren voorkomen). Geslachtscellen zijn haploïd, zodat er bij een bevruchting een diploïde cel wordt gevormd. De mens heeft in elke geslachtscel 1 x 23 = 23 chromosomen. Zie: gameet, diploïd, geslachtscel.

Hardy-Weinberg-evenwicht

een evenwichtssituatie waarbij de genotypefrequentie in een populatie constant is. Dit (theoretische) evenwicht kan zich instellen bij een onbeperkt grote populatie waarbij geen emigratie, immigratie, natuurlijke selectie en mutaties optreden. Zie ook: genotypefrequentie, allelfrequentie, emigratie, immigratie, natuurlijke selectie, seksuele selectie, mutatie.

hartinfarct

een ernstige verstoring in een deel van de hartspier doordat dat deel onvoldoende van bloed wordt voorzien. Een hartinfarct kan optreden, wanneer door de aderverkalking in een kransslagader een verstopping is ontstaan (atherosclerose). Zie: aderverkalking.

hartkleppen

de kleppen in het hart tussen de boezems en de kamers. De hartkleppen zorgen ervoor, dat het bloed bij een samentrekking van de kamers in de slagaders komt en niet terugstroomt naar de boezems.

halvemaanvormige kleppen

de kleppen in het hart die aan het begin van de longslagader (in de rechter kamer) en aorta (in de linker kamer) zitten. Deze kleppen voorkomen dat tijdens de diastole bloed uit deze slagaders terugstroomt in de kamers. Zie: diastole.

hartminuutvolume

het volume van het bloed dat een kamer in een minuut wegpompt.

hartslagfrequentie

het aantal malen dat het hart per minuut samentrekt.

hartspier

een hol orgaan dat kan samentrekken en (met behulp van de hartkleppen) bloed door het lichaam pompt. De hartspier is een dwarsgestreepte spier. De spiervezels liggen echter niet naast elkaar (zoals in een skeletspier), maar vormen een vertakt netwerk. In elke spiervezel zitten myofibrillen (spierfibrillen) die kunnen verkorten. De spierfibrillen liggen parallel aan elkaar, zodat er onder de microscoop in een spiervezel een duidelijk streepjespatroon zichtbaar is. De hartspier staat onder invloed van het autonoom zenuwstelsel. Zie: dwarsgestreept spierweefsel, spiervezel, myofibril, autonoom zenuwstelsel, skeletspier, glad spierweefsel.

harttonen

de geluiden van een kloppend hart die met een stethoscoop zijn te beluisteren. Het sluiten van de hartkleppen tussen de boezems en de kamers geven een zacht geluid, het sluiten van de halvemaanvormige kleppen in de longslagader en aorta geeft een harder geluid. Bovendien kan een ruis waarneembaar zijn, b.v. wanneer kleppen niet goed sluiten. Zie: hartkleppen, halvemaanvormige kleppen, stethoscoop.

HCG

een zwangerschapshormoon uit de trofoblast van het embryo. HCG houdt bij de moeder het geel lichaam in stand, waardoor de progesteronproductie voldoende hoog blijft. Dankzij dit progesteron blijft een nieuwe menstruatie uit en wordt de productie van FSH en LH geremd, zodat de rijping van nieuwe follikels en een nieuwe eisprong niet worden gestimuleerd. HCG veroorzaakt soms zwangerschapsmisselijkheid. Zie: trofoblast, geel lichaam, progesteron, FSH, LH, menstruatiecyclus.

hechtsteel

het verbindingstuk tussen de trofoblast en de kiemschijf van een embryo, waardoor stoffen kunnen worden uitgewisseld. Later maakt de hechtsteel deel uit van de navelstreng. Zie: kiemschijf, trofoblast, blastulastadium.

heemgroep

een subeenheid van hemoglobine. Een heemgroep bestaat uit een complexe organische verbinding die centraal ijzer (Fe2+) bevat. Zie: hemoglobine.

helix

spiraal. De vorm waarin grote moleculen kunnen zijn opgerold. Bij DNA is er sprake van een dubbele helix. Zie: DNA, dubbele helix.

helofytenfilter

een zuiveringsinstallatie met planten en reducenten. Doordat deze organismen de verontreinigingen opnemen en omzetten, wordt het water gezuiverd. Zie: reducenten, kringlopen.

hemofilie

een erfelijke bloedaandoening waarbij een van de stollingsfactoren niet wordt gemaakt. Daardoor kan het bloed niet stollen bij een beschadiging van het lichaam. Enkele vormen van hemofilie worden bepaald door genen voor stollingsfactoren die op het X-chromosoom liggen. Door deze X-chromosomale genen is de kans op deze vormen van hemofilie bij mannen veel groter dan bij vrouwen. Zie: X-chromosomaal gen, drager/draagster.

hemoglobine

het eiwit in rode bloedcellen, dat zuurstof en koolstofdioxide bindt en daardoor voor het transport van deze stoffen via het bloed zorgt. Dankzij hemoglobine kan veel meer van deze gassen in het bloed worden opgenomen dan zonder deze bloedkleurstof. Zie: heemgroep.

herbivoor

plantenetend, planteneter. Herbivore dieren zijn consumenten die leven van producenten. Zie: voedselketen, consumenten, carnivoor, omnivoor.

herpes genitalis / Herpes simplex

een virus-soa. Het veroorzaakt blaasjes op of rond de geslachtsdelen. Na besmetting raak je dit virus nooit meer kwijt. Het is verwant aan het koortslipvirus (Herpes labialis), dat overigens ook op de geslachtsdelen kan worden overgebracht. Herpes simplex kan van moeder op kind worden doorgegeven, wat voor de pasgeborene ernstige gevolgen kan hebben. Zie: soa, virus.

hersenen

het deel van het centraal zenuwstelsel dat in het hoofd zit. De hersenen bestaan uit de grote hersenen, de kleine hersenen en de hersenstam. In de hersenen wordt veel van de zintuigen afkomstige informatie verwerkt en worden 'opdrachten' gegeven aan klieren en spieren. Zie: grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam, ruggenmerg.

hersencentrum

een deel van de grote hersenen dat belast is met het regelen van een bepaalde taak. In de hersenen zijn centra aanwezig die bepaalde spiergroepen of hormoonklieren aansturen (de effectoren), bepaalde waarnemingen registreren of de coördinatie uitvoeren van een deel van het lichaam. Zie: grote hersenen, effector, motorprogramma.

hersenschors

de buitenste laag van de grote hersenen. De hersenschors bevat bij mensen veel groeven en is sterker ontwikkeld dan bij dieren. In de hersenschors vindt een groot deel van de coördinatie van het animaal zenuwstelsel plaats (de kleine hersenen helpen daarbij met de fijnafstemming van bewegingen). Bovendien bevat de hersenschors delen die als geheugencentra dienen en delen waarin de verwerking van de informatie uit de zintuigen plaatsvindt. Ook het bewustzijn zetelt in de hersenschors. Zie: animaal zenuwstelsel, grote hersenen, kleine hersenen.

hersenstam

onderdeel van je hersenen dat de koppeling vormt tussen grote en kleine hersenen en ruggenmerg. De coördinatie van het autonoom zenuwstelsel (dat bestaat uit het orthosympathisch en parasympathisch zenuwstelsel) vindt vooral in de hersenstam plaats. In de drie delen waaruit de hersenstam is gebouwd (verlengde merg, pons en middenhersenen) bevinden zich centra die onder andere homeostase, ademhaling en hartslag regelen. Belangrijke delen van de hersenstam zijn b.v. de hypothalamus en de hypofyse. Zie: hersenen, autonoom zenuwstelsel, orthosympathisch zenuwstelsel, parasympathisch zenuwstelsel, homeostase, hypothalamus, hypofyse.

heterochromatine

sterk gespiraliseerde chromatinedraden, zoals die in de kern aanwezig zijn bij een niet-delende cel, dus tijdens de interfase. Het chromatine (DNA en histonen) is strak gespiraliseerd. Het DNA is niet actief en kan niet worden gebruikt voor transcriptie en DNA-replicatie. Zie: interfase, chromatine, DNA, histonen, transcriptie, DNA-replicatie, euchromatine.

heteroseksueel

je bent heteroseksueel (of 'hetero') wanneer je je seksueel aangetrokken voelt tot iemand van het andere geslacht. Zie ook: homoseksueel, biseksueel.

heterotroof

(heteros= anders, trephein= voeden); organismen zijn heterotroof, wanneer ze niet zelf hun brandstof kunnen maken uit anorganische stoffen. Heterotrofe organismen moeten dus voedsel eten waar brandstoffen in zitten. Alle dieren, schimmels en veel bacteriën zijn heterotroof. Zie: voedselketen, autotroof.

heterozygoot

een gen is in een diploïde cel aanwezig in de vorm van twee verschillende allelen op de homologe chromosomen. Meestal is het ene allel dominant, het andere recessief (Aa). Daarnaast kan het ene allel evenveel bijdragen aan het fenotype als het andere allel (co-dominantie) of kunnen beide allelen elkaar verzwakken (intermediaire overerving). Zie: dominant, recessief, genotype, homologe chromosomen, co-dominant, intermediair fenotype, drager/draagster, homozygoot.

hexose

een koolhydraat met zes koolstofatomen. De uitgang –ose houdt in dat het om een suiker gaat. Bv.: glucose, fructose. Er bestaan ook suikers met drie koolstofatomen (triosen), met vier (tetrosen), met vijf (pentosen, zoals ribose) of met zeven (heptosen). Zie: glucose, ribose.

hiërarchisch

volgens een rangorde, b.v. van belangrijk tot onbelangrijk, van groot naar klein, van ingewikkeld tot eenvoudig. Voorbeelden: bij legers: de rangorde van generaal tot soldaat. bij dieren: de rangorde van de leider tot de jongste dieren in de groep. Zie: rangorde. bij ethologie: de indeling van het gedrag. Zie: gedragselementen, gedragsketens, gedragssystemen, gedrag. bij systematiek: de ordening die biologen gebruiken om levensvormen op aarde in te delen. Het systeem kent verschillende niveaus waarop organismen in groepen (taxa) worden ingedeeld: soort, geslacht, familie, orde, klasse, afdeling, Rijk. Zie: taxon, wetenschappelijke naam.

histamine

een stof die door de mestcellen wordt geproduceerd. Histamine beïnvloedt de cellen van bloedvaten en spieren en veroorzaakt gezwollen en ontstoken slijmvliezen. Zie: hooikoorts, mestcellen.

histonen

de eiwitten rond het DNA, die samen met het DNA-molecuul een chromosoom vormen. Zie: chromosoom, DNA, euchromatine, heterochromatine.

histonencode

het uitschakelen van genen op het DNA door het hechten van chemische groepen aan de eiwitstaarten van histonen. Zie: epigenetische code.

HIV

humaan immunodeficiëntie virus; het retrovirus dat voor vermeerdering gebruik maakt van T-lymfocyten en daardoor het afweersysteem van het lichaam verzwakt. De aanwezigheid van dit virus in het lichaam kan worden aangetoond door de antistoffen die het lichaam daartegen maakt. Zie: soa, retrovirus, seropositief, aids, lymfocyt, HIV-2, SIV.

HIV-2

een soort virus bij Afrikaanse mensen die mogelijk een tussenvorm is tussen het SIV en HIV. Zie: HIV, SIV.

HLA-systeem

'human leucocyte antigensystem'; een indelingssysteem van weefsels aan de hand van bepaalde antigenen op de celmembranen van o.a. witte bloedcellen. De HLA-antigenen bestaan uit MHC-eiwitten. Ieder mens heeft een unieke samenstelling van HLA-antigenen. Een transplantatie lukt het best wanneer de overeenkomst tussen de HLA-antigenen van de donor en de ontvanger groot is. Zie: transplantatie, afstotingsreacties, MHC-eiwitten.

HMG

'human menopausal gonadotropine'; een hormoon dat bij vrouwen boven de 55 jaar wordt gevormd. HMG kan aan verminderd vruchtbare vrouwen worden toegediend om meerdere follikels te laten rijpen.

homeostase

het handhaven van een stabiel inwendig milieu. Daarbij blijven alle omstandigheden (factoren) in het lichaam ongeveer gelijk (zoals temperatuur, zuurgraad, de concentraties van zouten, zuurstof, glucose, koolstofdioxide, andere afvalstoffen, enz.). De homeostase is erop gericht om in het lichaam een optimumwaarde in te stellen voor alle factoren, zowel tijdens rust als activiteit. Daar is vooral het autonoom zenuwstelsel (het orthosympathische en het parasympathische zenuwstelsel) bij betrokken. Een stabiel intern milieu wordt in stand gehouden door verschillende regelkringen. Zie: intern milieu, optimumwaarde, autonoom zenuwstelsel, orthosympathisch zenuwstelsel, parasympathisch zenuwstelsel, regelkring, intern milieu, stabiel, hypothalamus.

homing instinct

het gedrag van trekkende dieren (zoals zalm, paling, zwaluw) waardoor individuen terug kunnen keren naar de plaats van geboorte.

homologe chromosomen

de chromosomen die dezelfde genen hebben en (in een diploïde cel) zo een chromosomenpaar vormen. De homologe chromosomen zijn niet precies gelijk, omdat elk gen vastgelegd kan zijn in twee of meer verschillende varianten (allelen). Ook de geslachtschromosomen bij de vrouw (XX) hebben dezelfde genen, maar de geslachtschromosomen (XY) van de man voor een groot gedeelte niet. De mens heeft 23 verschillende chromosomen, waarvan 22 autosomen en 1 geslachtschromosoom. In een haploïde cel (gameet) zijn de chromosomen enkelvoudig aanwezig. In een diploïde cel is elk chromosoom in tweevoud aanwezig (uitgezonderd X en Y chromosoom bij de man) en er zijn dus 23/22 paar homologe chromosomen. Zie: gen, allel, diploïd, haploïd, autosomen, geslachtschromosomen, gameet.

homologie

een vorm van overeenkomst tussen lichaamsdelen van verschillende soorten. Er is sprake van homologie wanneer lichaamsdelen in oorsprong hetzelfde bouwplan hebben, maar een verschillende functie hebben. Bv.: de arm van een mens is homoloog met de vleugel van een vleermuis. Homologe structuren wijzen op verwantschap. Zie ook: analogie.

Homo sapiens sapiens

Latijnse naam voor de moderne mens.

homoseksueel

je bent homoseksueel wanneer je je seksueel aangetrokken voelt tot iemand van hetzelfde geslacht. Homoseksuele mannen worden homo's genoemd, homoseksuele vrouwen lesbiennes (lesbisch). Zie ook: heteroseksueel, biseksueel.

homozygoot

een gen is in een diploïde cel aanwezig op beide homologe chromosomen in de vorm van twee gelijke allelen. AA is homozygoot dominant; aa is homozygoot recessief. Zie: gen, allel, genotype, fenotype, dominant, recessief, co-dominant, intermediair fenotype, homologe chromosomen, heterozygoot.

hoofdbronchiën

de eerste twee vertakkingen van de luchtpijp.

hoogtedier

een dier dat op grote hoogte leeft, zoals de Alpaca in Zuid-Amerika. Een van de aanpassingen voor een dergelijke levenswijze is een grotere bindingscapaciteit in het bloed voor zuurstof. Zie: hypoxie.

hooikoorts

een allergische reactie die wordt veroorzaakt door de pollen (het stuifmeel) van planten. Bij het eerste contact met het allergeen worden antistoffen (het immunoglobuline IgE) gevormd. Deze antistoffen hechten zich aan receptoren op het celmembraan van de mestcellen in de slijmvliezen van het ademhalingsstelsel. Bij een tweede contact hecht het allergeen van de pollen aan IgE, wat de mestcellen stimuleert om histamine af te geven. Daardoor ontstaan ontstekingsreacties. Zie: allergeen, allergische reactie, immunoglobuline, mestcellen, histamine.

hoornlaag

de laag dode huidcellen die het buitenste deel van de opperhuid vormt. Zie: opperhuid.

hoornstof

een vettige stof die door de opperhuidcellen wordt geproduceerd.

hoornvlies

een doorzichtige laag aan de voorzijde van een oog. Het hoornvlies en het traanvocht zorgen voor een groot deel voor de breking van het licht en hebben dus een groot aandeel in de beeldvorming van een voorwerp op het netvlies. De flexibele ooglens die daarachter zit, zorgt voor een regelbare scherpstelling van de beeldvorming (accommoderen). Zie ook: ooglens, accommoderen, hoornvlies.

horizontale cel

een zenuwcel in het netvlies waarvan de uitlopers contact maken met een groot aantal zintuigcellen en met enkele bipolaire cellen. Horizontale cellen verzorgen een deel van de verwerking van de impulsen uit de zintuigcellen (samen met de bipolaire cellen en de amacriene cellen). Zie: netvlies, zintuigcel, staafje, kegeltje, bipolaire cel, amacriene cel, ganglioncel, receptief veld.

hormoon

een signaalstof die de communicatie in het lichaam verzorgt. Hormonen zijn naast het zenuwstelsel belangrijk voor de regeling van allerlei lichaamsprocessen en de homeostase. Hormonen komen vrij uit hormoonklieren en worden in kleine hoeveelheden via bloed en lymfe door het hele lichaam vervoerd. Ze brengen dus minder snel een boodschap over dan zenuwcellen. Er zijn veel hormonen die elk een verschillende functie hebben. Hormonen stimuleren of remmen de activiteit van bepaalde organen. Dit zijn de doelwitorganen, zoals een effector (een klier of spier). Het doelwitorgaan bevat doelwitcellen die receptoren hebben om het hormoon te binden. Alleen die doelwitcellen kunnen dat, dus een hormoon werkt alleen op deze cellen. Een eiwithormoon (b.v. insuline) koppelt met een receptoreiwit in het celmembraan van een doelwitcel, een steroïdhormoon (b.v. testosteron) kan de celmembraan passeren en bindt binnen de doelwitcel aan een receptoreiwit. Door de koppeling ontstaat er een hormoon-receptorcomplex dat de celactiviteit beïnvloedt. De werking van een hormoon neemt toe met de concentratie daarvan in het lichaam. Na verloop van tijd verdwijnt een hormoon uit het lichaam door binding met receptoren en afbraakprocessen. De snelheid waarmee dat gebeurt, wordt aangegeven met de halveringstijd. Zie: halveringstijd, regelkring, doelwitcellen, receptoreiwit, hormoon-receptorcomplex, steroïdhormoon, eiwithormoon, neurohormoon, releasing hormoon, inhiberend hormoon, effector

hormone-releasing factor (HRF)

een stof die hormoonklier aanzet tot afgifte van een hormoon. Zie: releasing hormoon (RH).

hormoon-receptorcomplex

de verbinding (het complex) die (dat) wordt gevormd wanneer een hormoon bindt met het receptoreiwit van een doelwitcel. Bij een eiwithormoon kan het hormoon niet binnen de cel komen en wordt het hormoon-receptorcomplex op het celmembraan van de doelwitcel gevormd. Daardoor ontstaat binnen de cel een interne boodschapperstof die de activiteit van de doelwitcel kan veranderen. Bij een steroïdhormoon kan het hormoon binnen de cel komen en daar het hormoon-receptorcomplex vormen, dat de activiteit van de doelwitcel kan veranderen. Zie: hormoon, receptoreiwit, doelwitcellen, eiwithormoon, steroïdhormoon, interne boodschapperstof.

hormoonziekte

een aandoening die wordt veroorzaakt door een te kleine of te grote productie van een hormoon. Voorbeeld: suikerziekte is een hormoonziekte, waarbij de insulineproductie onvoldoende is. Zie suikerziekte.

houtvaten

transportvaten in planten met een verstevigde, verhoute wand. De vaten zijn ontstaan uit langgerekte cellen. De celinhoud is verdwenen. Houtvaten transporteren (vooral) water en mineralen, meestal vanuit de wortels tot boven in de plant. De krachten die daarbij een rol spelen, zijn: cohesie, adhesie, verdamping en worteldruk. Zie: cohesie, adhesie, worteldruk, bastvaten.

HUGO

Human Genome Organization; HUGO is een in 1989 opgerichte organisatie waarin wetenschappers uit meerdere landen samenwerken om de genen van de mens in kaart te brengen. Zie: gen, chromosoom.

huid

het grootste orgaan van het lichaam. De huid vormt een barrière die het binnendringen van ziekteverwekkers voorkomt. Daarnaast helpt de huid bij de temperatuurregeling en uitscheiding.

humus

bovenste (donkere) laag grond die ontstaan is door compostering en verrotting van plantenresten in de bodem. Zie: reducenten, mineralisatie, compost, kringlopen.

Huntington - ziekte van

een erfelijke aandoening die ontstaat doordat hersencellen worden afgebroken. Daardoor ontstaan bij een patiënt abnormale lichaamsbewegingen en geheugenverlies. De ziekte wordt veroorzaakt door een afwijkend gen op chromosomenpaar 4. Zie: gen, allel, chromosoom.

hybridoma

een kunstmatige samensmelting van een B-lymfocyt en een kankercel. De kankercel zorgt voor snelle deling, de B-lymfocyt produceert de antistoffen. Zie: monoklonale antistof, B-lymfocyt.

hydrolyse

het knippen van lange ketenvormige moleculen (b.v. zetmeel en eiwit) door enzymen, zodat er kleinere stukken ontstaan. Hierbij komt water vrij. Zie: enzym, vertering, endopeptidase, exopeptidase.

hydrostatische druk

de druk in een vloeistof die ontstaat door de zwaartekracht.

hyperglycemie

een toestand waarbij de glucoseconcentratie in het bloed te hoog is. (hyper = boven, glykos = zoet, haema = bloed). Zie: glucose, suikerziekte, insuline. Zie ook: hypoglycemie.

hyperpolarisatie

een potentiaalverschil tussen buitenkant en binnenkant van het membraan van een zenuwcel die enkele mV groter is dan het rustpotentiaal. Hyperpolarisatie treedt op doordat de repolarisatie even 'doorschiet' door een te grote uitstroom van kaliumionen. Zie: , zenuwcel, actiepotentiaal depolarisatie, repolarisatie.

hypertensie

verhoogde bloeddruk, b.v. bij een te hoog bloedsuikergehalte. Zie: bloeddruk.

hypertoon

een oplossing is hypertoon ten opzichte van een tweede oplossing, wanneer de osmotische waarde van de eerste groter is dan van de tweede. Dat is zo, wanneer de totale concentratie aan opgeloste stoffen in de eerste oplossing groter is dan in de tweede. Bijvoorbeeld: de celinhoud is hypertoon ten opzichte van water (hyper = boven, groter; tonus = druk, spanning). Zie: osmose, hypotoon, isotoon.

hyperventilatie

te snel achter elkaar ventileren, waardoor het CO2-gehalte in het bloed sterk daalt, de pH stijgt en de haarvaten vernauwen. Er komt zo minder zuurstof bij de lichaamscellen en het lichaam raakt verstoord. Zie: ventilatie.

hypofyse

een kleine hormoonklier aan de onderzijde van de hypothalamus. De hypofyse produceert veel verschillende hormonen en heeft o.a. invloed op andere hormoonklieren. Daarom wordt de hypofyse de centrale hormoonklier genoemd. De hypothalamus speelt een belangrijke rol bij het aansturen van de hypofyse (stimulering en remming, via zenuwcellen en neurohormonen). De hypofyse bestaat uit een voor- en achterkwab. De hypofyse-voorkwab produceert o.a. de hormonen: TSH, FSH, LH, ACTH, groeihormoon, prolactine. De hypofyse-achterkwab produceert de neurohormonen: ADH, oxytocine. Zie: hormoon, hypothalamus, neurohormoon, TSH, FSH, LH, ACTH, groeihormoon, prolactine, ADH, oxytocine.

hypoglycemie

een toestand waarbij de glucoseconcentratie in het bloed te laag is (hypo = onder, glykos = zoet, haema = bloed). Suikerpatiënten met een 'hypo' moeten snel suiker (druivensuiker) tot zich nemen om de glucoseconcentratie te verhogen. Zie: glucose, suikerziekte, insuline, hyperglycemie.

hypothalamus

een deel van de hersenstam aan de onderzijde van de hersenen, dat o.a. als een verwerkingseenheid functioneert voor verschillende regelkringen in het lichaam. De hypothalamus is daardoor een belangrijk regelcentrum voor het interne milieu van het lichaam.De hypothalamus ligt vlak boven de hypofyse en heeft daar nauw contact mee. De hypothalamus regelt onder andere de productie van verscheidene hormonen die de hypofyse maakt. De hypothalamus kan de hypofyse activeren of remmen. Deze beïnvloeding vindt plaats m.b.v. zenuwimpulsen, neurotransmitters en neurohormonen. Daarmee is de hypothalamus behalve een regelcentrum, ook een hormoonklier. De hypothalamus maakt releasing hormonen (RH's) waarmee de afgifte van een aantal hypofyse-hormonen wordt gestimuleert en inhiberende hormonen (IH's) waarmee de hormoonafgifte door de hypofyse wordt geremd. Zie: regelkring, verwerkingseenheid, intern milieu, homeostase, hypofyse, neurotransmitter, hormoon, neurohormoon, releasing hormoon (RH), inhiberend hormoon (IH).

hypothese

een voorlopig antwoord op de onderzoeksvraag. Door het uitvoeren van onderzoek kun je de hypothese bevestigen of verwerpen. V.b.: Engels raaigras groeit het best bij een hoge concentratie kunstmest; met een experiment test je of je hypothese wordt bevestigd. Zie: natuurwetenschappelijke methode, checklist Onderzoek.

hypotoon

een oplossing is hypotoon ten opzichte van een tweede oplossing, wanneer de osmotische waarde van de eerste kleiner is dan van de tweede. Dat is zo, wanneer de totale concentratie aan opgeloste stoffen in de eerste oplossing kleiner is dan in de tweede. Bijvoorbeeld: de celinhoud is hypotoon ten opzichte van een sterke zoutoplossing (hypo = onder, kleiner; tonus = druk, spanning). Zie: osmose, hypertoon, isotoon.

hypoxie

een lage zuurstofconcentratie zoals in lucht op grote hoogte. Zie: hoogtedier.