I

I-band

één van de lichte dwarsbandjes op een myofibril die met gepolariseerd licht en een microscoop zichtbaar zijn. Een myofibril is opgebouwd uit sarcomeren. De uiteinden van elk sarcomeer zijn lichter van kleur dan het middendeel waar de A-banden liggen. Het uiteinde van de ene sarcomeren ligt tegen dat van de volgende en samen vormen die uiteinden één lichte band op een myofibril, die de I-band heet. In het midden van de I-band ligt de grens tussen beide sarcomeren, de Z-lijn. Zie: myofibril, sarcomeer, A-band, Z-lijn, H-band, M-lijn.

ICSI

intra cytoplasmatische spermacel injectie. Een vorm van IVF waarbij de zaadcel onder de microscoop rechtstreeks in een eicel wordt geïnjecteerd (intra = in, binnen). Zie: IVF.

imitatie

een vorm van leren waarbij een dier door het NADoen van het gedrag van een ander dier een vaardigheid onder de knie krijgt. Imitatie is geen garantie voor 'begrip' of inzicht. Zie: leren.

immigratie

een gebied binnentrekken. Door immigratie van soortgenoten kan een populatie in een gebied groter worden. Bovendien vergroot immigratie de genetische biodiversiteit. Zie: migratie, emigratie, biodiversiteit.

immunisatie

immuun worden en/of maken. Zie: immuun, specifieke afweer, natuurlijke actieve immunisatie, kunstmatige actieve immunisatie, natuurlijke passieve immunisatie, kunstmatige passieve immunisatie.

immunoglobuline

antistof. Immunoglobulinen zijn de werkzame stoffen bij de specifieke afweer. Een immunoglobuline (zoals IgE en IgM) is een eiwit in het lichaam die een afweerreactie aangaat met cellen die lichaamsvreemde antigenen bezitten. Door de binding van het immunoglobuline met het antigeen van een ziekteverwekker, wordt die ziekteverwekker onschadelijk gemaakt of kan makkelijker worden aangepakt door macrofagen. Daardoor kan een ziekteverwekker worden bestreden. Eén bepaald immunoglobuline werkt slechts op één bepaald antigeen. Immunoglobulinen worden door plasmacellen (B-lymfocyten) gemaakt nadat een besmetting door een ziekteverwekker is opgetreden. Er is dan sprake van actieve immunisatie. Doordat er gedurende je hele leven miljoenen verschillende antigenen in je lichaam komen, maak je op natuurlijke wijze miljoenen verschillende immunoglobulinen. Met een vaccin kan het lichaam op kunstmatige wijze worden gestimuleerd om bepaalde immunoglobulinen te maken (kunstmatige actieve immunisatie). Je kunt ook op een natuurlijke of kunstmatige wijze immunoglobulinen binnenkrijgen, dus zonder ze zelf te maken (b.v. door een injectie met een antiserum). Er is dan sprake van passieve immunisatie. Daardoor ben je tijdelijke immuun voor een bepaalde ziekteverwekker. Zie: specifieke afweer, antigeen, lymfocyt, fagocyt, B-lymfocyt, plasmacellen, vaccin, antiserum, natuurlijke actieve immunisatie, kunstmatige actieve immunisatie, natuurlijke passieve immunisatie, kunstmatige passieve immunisatie, geheugencel, aspecifieke afweer.

immuun

niet vatbaar voor een bepaalde besmettingsziekte. Immuniteit wordt verkregen dankzij de beschikbaarheid van immunoglobulinen (antistoffen) tegen die ziekteverwekker in het lichaam of de mogelijkheid om die antistoffen snel aan te maken. Door een natuurlijke of kunstmatige toediening van immunoglobulinen ben je tijdelijk immuun (passieve immunisatie). Wanneer je lichaam zelf de juiste antistoffen kan maken, ben je blijvend immuun (actieve immunisatie). Zie: specifieke afweer, immunoglobuline, natuurlijke actieve immunisatie, kunstmatige actieve immunisatie, natuurlijke passieve immunisatie, kunstmatige passieve immunisatie, T-geheugen lymfocyt, B-geheugen lymfocyt.

immuundeficiëntie

een aandoening waarbij het afweersysteem is aangetast. B.v. bij een HIV-besmetting vormen de T-helper lymfocyten de gastheercellen voor het HIV-virus. Deze lymfocyten spelen een sleutelrol bij de specifieke afweer, zodat een aantasting daarvan ernstige gezondheidsproblemen kan veroorzaken. Zie: specifieke afweer, T-helper lymfocyt, HIV, aids.

impuls

een golf van actiepotentialen die over het celmembraan van een zenuwcel loopt. Een impuls kan via een synaps worden doorgegeven vanaf een zintuigcel naar een sensorische zenuwcel, vanaf een zenuwcel naar een andere zenuwcel en vanaf een motorische zenuwcel naar een klier of spier (een effector). Door de insnoeringen van Ranvier in de myelineschede verloopt een impuls sprongsgewijs over het celmembraan. Zie: motorische zenuwcel, sensorische zenuwcel, zintuigcel, actiepotentiaal, synaps, effector, myelineschede, insnoering van Ranvier.

in vitro fertilisatie (IVF)

zie: IVF

incubatietijd

de tijd tussen het moment van de besmetting en de eerste ziekteverschijnselen.

indaling

de verplaatsing van de foetus in de richting baarmoederhals. Dit vindt vlak voor de geboorte plaats.

indeling

het bij elkaar zetten in groepen. B.v. in de systematiek worden organismen ingedeeld in soorten, geslachten, families, rijken. De indeling vindt plaats op grond van gemeenschappelijke kenmerken. Zie: determineren, determineersleutel, hiërarchisch.

inductie

de invloed die buurcellen hebben op de celdifferentiatie. Zie: celdifferentiatie.

infarct

de afsluiting van een bloedvat. Een (hart)infarct kan worden verholpen door medicijnen, dotteren of een bypassoperatie. Zie: dotteren, bypassoperatie, aderverkalking, atherosclerose.

infectie

het binnendringen en zich vermeerderen in een lichaam van ziekteverwekkende micro-organismen.

infectie met retrovirussen-techniek

een techniek voor het maken van transgene organismen. Daarbij worden eerst onschadelijke retrovirussen voorzien van vreemd RNA, dat wordt ingebouwd in het RNA van het virus. Deze gemodificeerde retrovirussen 'injecteren' hun RNA in een cel, dat in de cel wordt omgezet tot DNA m.b.v het enzym reverse-transcriptase. Dankzij dit vreemde DNA krijgt de gastheercel een nieuwe eigenschap. Zie: retrovirus, transgeen organisme, reverse transcriptase, biotechnologie.

infuus

een injectienaald die door de huid in een bloedvat wordt aangebracht, zodat daardoor vloeistoffen in de bloedbaan kunnen worden gebracht.

inhiberend hormoon (IH)

een hormoon dat een remmende werking heeft op een andere hormoonklier. B.v.: de hypothalamus maakt verschillende neurohormonen (IH's) die de productie van hormonen door de hypofyse remmen. Zie: inhibitie, hypothalamus, hypofyse, neurohormoon, releasing hormoon (RH).

inhiberende synaps

een synaps waar geen impulsoverdracht plaatsvindt. Zie: zenuwcel, synaps, neurotransmitter, GABA, exciterende synaps.

inhibitie

remming. Bij hormonale regeling: de remming die een inhiberend hormoon heeft op de hormoonproductie van een andere hormoonklier. Bij zenuwen: de remming van een zenuwcel doordat een impuls in de ene zenuwcel leidt tot een zodanige reactie in een andere zenuwcel dat daar geen impuls ontstaat. Bij enzymen: de remming van de enzymactiviteit door de binding van een inhibitor aan het enzym. Zie: hormoon, inhiberend hormoon, zenuwcel, inhiberende synaps, inhibitor.

inhibitor

een molecuul dat remmend werkt op de enzymactiviteit. Zie: inhibitie, enzym.

innesteling

het proces waarbij het embryo zich tussen de slijmvliescellen van het baarmoederslijmvlies vestigt. Dit gebeurt meestal vijf dagen na de bevruchting. Zie: embryo, baarmoederslijmvlies.

inprenten

een snelle manier van leren, waarbij een prikkel na één waarneming al zo veel invloed heeft, dat gedurende een zekere tijd een dier steeds hetzelfde gedrag vertoont op die prikkel. Zo volgen nestvlieders (zoals ganzen die direct na de geboorte het nest al kunnen verlaten) het eerste dier in de directe omgeving. Meestal is dat een van de ouders, maar dat kan ook een persoon zijn die op dat moment bij het nest staat. Het inprenten gebeurt alleen tijdens een bepaalde levensfase. Deze wordt de gevoelige periode genoemd. Zie: leren, gevoelige periode.

inseminatie

het toedienen van spermacellen aan een eicel. Zie: IVF, KI.

insnoering van Ranvier

een kleine ruimte tussen de cellen van Schwann die de myelineschede vormen rond de uitlopers van zenuwcellen. De insnoeringen van Ranvier spelen een belangrijke rol bij de verplaatsing van een impuls over een zenuwcel. Zie: zenuwcel, cellen van Schwann, myelineschede, actiepotentiaal, impuls.

insuline

een hormoon uit eilandjes van Langerhans van de alvleesklier. Insuline verlaagt de concentratie van glucose en vetzuren in het bloed. Dit komt doordat insuline de volgende processen activeert: de opname van glucose in lever- en spiercellen, de vorming van glycogeen in lever- en spiercellen, de opname van vetzuren in vetweefsel, de vorming van vetten in vetweefsel. Bij suikerziekte (diabetes mellitis) wordt er te weinig insuline gemaakt, waardoor de glucoseconcentratie in het bloed te hoog is. Insuline en glucagon hebben een tegengesteld effect op de concentratie van glucose en vetzuren in het bloed (de beide hormonen zijn antagonisten). Zie: glucose, alvleesklier, eilandjes van Langerhans, glycogeen, suikerziekte, glucagon, antagonisten.

insulinepen

een soort injectienaald waarmee een patiënt met suikerziekte zichzelf insuline kan inspuiten. Zie: insuline, suikerziekte.

inteelt

kruisingen tussen verwante individuen van een soort (bij mensen: neef en nicht, broer en zus). Bij andere organismen kunnen kruisingen binnen een kleine en geïsoleerde populatie inteelt veroorzaken. Bij familieleden is de overeenkomst in het genotype van beide partners groter dan bij niet-verwanten. Daardoor is de kans groter dat ze allebei voor bepaalde allelenparen homozygoot (AA of aa) zijn of juist heterozygoot (Aa). In het laatste geval neemt bij inteelt de kans sterk toe dat de nakomelingen homozygoot recessief voor een of meer allelenparen worden. Veel fenotypische afwijkingen berusten op een dergelijk genotype, zodat inteelt vermeden dient te worden. Zie: gen, allel, homozygoot, heterozygoot, genotype, fenotype, erfelijkheidsonderzoek, variatie, versnippering.

integrase

een enzym van een retrovirus waarmee het virus-DNA wordt ingebouwd in het DNA van de gastheercel. Het virus-DNA is eerder gevormd uit het virus-RNA m.b.v. het enzym reverse transcriptase. Zie: retrovirus, reverse transcriptase.

intercellulaire ruimte

ruimte tussen de lichaamscellen. De intercellulaire ruimte is bij dierlijke cellen meestal gevuld met weefselvloeistof. Zie: weefselvloeistof.

interfase

het deel van de celcyclus dat de G1-, S- en G2- fase omvat. Zie: celcyclus.

intermediair fenotype

een fenotype waarbij twee verschillende allelen beide in verzwakte vorm tot uitdrukking komen. Hierdoor ontstaat er een vermenging van beide eigenschappen. Voorbeeld: bij planten komen de allelen 'rood' en 'wit' van het gen voor de bloemkleur samen tot expressie als roze. Zie: gen, allel, genotype, fenotype, homologe chromosomen, dominant, recessief, co-dominant.

intern milieu

het milieu waarin de cellen van je lichaam zich bevinden (weefselvloeistof, bloed, lymfe). Het intern milieu is afgeschermd door het dekweefsel van huid, longen en darmen. Het intern milieu wordt vooral bepaald door de samenstelling van de weefselvloeistof en de temperatuur. De verschillende zintuigen voor al deze factoren in het lichaam reageren op (veranderingen van) de inwendige toestand. Het autonoom zenuwstelsel verwerkt die informatie en coördineert de regeling van de homeostase. De hypothalamus speelt een grote rol bij de homeostase en de processen die het interne milieu bepalen. Zie: weefselvloeistof, homeostase, uitwendig milieu, dekweefsel, hypothalamus, inwendige toestand.

interne boodschapperstof

een stof die in de doelwitcel ontstaat als reactie op de koppeling van een eiwithormoon met het receptoreiwit op het celmembraan. De interne boodschapperstof die door het hormoon-receptorcomplex wordt gevormd, kan daarna de celactiviteit van de doelwitcel veranderen. Zie: hormoon, doelwitcellen, receptoreiwit, eiwithormoon, steroïdhormoon, hormoon-receptorcomplex.

interpleurale ruimte

de ruimte tussen longvlies en borstvlies die is gevuld met een vloeistof. Daardoor zitten beide vliezen beweeglijk aan elkaar, waardoor beschadigingen van de longen bij ademhalen worden voorkomen. Door de elasticiteit van de longen heerst er in die interpleurale ruimte een negatieve druk t.o.v. de luchtdruk. Bij inademing wordt die sterker negatief en bij uitademing minder sterk. De ventilatie wordt hierdoor dus bevorderd. Zie: ventilatie, longvlies, borstvlies.

interspecifieke relatie

een relatie tussen organismen van verschillende soorten (inter = tussen, species = soort). B.v.: een predator-prooirelatie, symbiose, parasitisme, bloembestuiving door insecten, interspecifieke competitie om voedsel tussen roofdiersoorten die dezelfde prooidiersoort eten; een prooidiersoort die met vluchtgedrag reageert op alarmgeluiden van een andere prooidiersoort. Zie: intraspecifieke relatie.

intimiteit

vertrouwelijkheid, het gevoel dat je dichtbij iemand bent.

intraspecifieke relatie

een relatie tussen organismen van dezelfde soort (intra = binnen, species = soort). B.v.: intraspecifieke concurrentie om voedsel, ruimte, territorium, voortplanting. Zie: interspecifieke relatie.

intron

een deel van een gen dat geen erfelijke informatie bevat voor de vorming van een bepaald eiwit. RNA dat via transcriptie van een intron ontstaat, wordt weer afgebroken. In een gen liggen introns tussen de exons. Zie: exon, eiwitsynthese, transcriptie, translatie.

inwendig milieu

zie: intern milieu

inwendige bevruchting

de bevruchting van een eicel binnen het moederlichaam, zoals dat plaatsvindt bij reptielen, vogels en zoogdieren. De meeste soorten van de andere diergroepen maken gebruik van uitwendige bevruchting. Zie: gedrag, seksualiteit, seksuele voortplanting, paartijd, uitwendige bevruchting.

inwendige prikkel

een prikkel die in het eigen lichaam ontstaat, zoals honger, dorst. Inwendige prikkels ontstaan wanneer de inwendige toestand van het lichaam verandert. Ze kunnen, net als uitwendige prikkels, het gedrag bepalen. Zie ook: inwendige toestand, uitwendige prikkel, motivatie, intern milieu, homeostase.

inwendige toestand

de toestand in je lichaam, zoals die wordt bepaald door b.v. honger, dorst, een veranderde hormoonconcentratie (b.v. hormonen die voor de voortplanting van belang zijn), enz. Het inwendig milieu (de levensomstandigheden van de lichaamscellen) blijft door de homeostase min of meer constant. De inwendige toestand kan echter inwendige prikkels doen ontstaan die de motivatie verhogen voor een bepaald gedrag. Zie: zintuig, homeostase, intern milieu, motivatie.

inzicht

een vorm van leren waarbij een organisme de overeenkomst tussen verschillende situaties herkent. Een dier of mens kan zo een verband leggen tussen verschillende waarnemingen en/of ervaringen. Door het verkregen inzicht kan in een andere situatie snel een oplossing voor een probleem worden gevonden. Zie: leren.

iris

regenboogvlies. De gekleurde ring rond de pupil van het oog. De iris bevat spiertjes die de grootte van opening kunnen afstemmen op de hoeveelheid licht.

isolatie

afgescheiden. Door een barrière kunnen individuen van een populatie elkaar niet meer bereiken. Ze raken van elkaar geïsoleerd. Kleine geïsoleerde populaties lopen de kans om uit te sterven, bijvoorbeeld door inteelt of een grotere vatbaarheid voor parasieten of een besmettelijke ziekte. Bij geïsoleerde populaties bestaat de kans dat deze in de loop van de tijd evolueert tot een nieuwe soort. Isolatie kan ontstaan door menselijke activiteiten of door een geografische scheiding. Ook seksuele isolatie is mogelijk; door genotypische verschillen is kruising dan niet meer mogelijk. Zie: barrière, versnippering, inteelt, evolutietheorie.

isotoon

een oplossing is isotoon in vergelijking met een andere oplossing, wanneer de osmotische waarde van beide oplossingen gelijk is. Dat is zo, wanneer de totale concentratie aan opgeloste stoffen in de eerste oplossing gelijk is aan die in de tweede (isos = gelijk, tonus = druk). Daarbij zijn de eigenschappen van de beide oplosmiddelen, de opgeloste stof(fen) en het semi-permeabele membraan voor beide oplossingen gelijk. De term isotoon, zoals die wordt gebruikt om een osmotische eigenschap van een sportdrank aan te geven, is niet juist. De overeenkomst met de sportdrank en het interne milieu van de mens zijn verschillend. Een betere term is daarom: iso-osmotisch. Zie: osmose, osmotische waarde, hypotoon, hypertoon, intern milieu.

IVF

in vitro fertilisatie, reageerbuisbevruchting. Een kunstmatige methode van bevruchting (fertilisatie) van een eicel, zoals dat in een laboratorium plaatsvindt (vitro = glas). IVF is een vorm van biotechnologie die ook bij mensen wordt toegepast wanneer door bepaalde omstandigheden een natuurlijke bevruchting niet succesvol blijkt. Zie: biotechnologie.