N

nabijheidspunt

de minimale afstand van een voorwerp tot het oog waarbij het voorwerp nog scherp kan worden waargenomen. Het oog is dan maximaal geaccommodeerd. Zie: accommoderen, ooglens.

NAD+ en NADH2

nicotinamide adenine dinucleotide. NAD+ is een co-enzym dat waterstof (H+) en elektronen (e-) tijdelijk kan opnemen. NAD+ gaat daarbij over in NADH2, de gereduceerde vorm van NAD+. Bij de aërobe dissimilatie vindt de vorming van NADH2 plaats tijdens de glycolyse, bij de vorming van acetyl-co-enzym A (de decarboxylering van pyrodruivenzuur) en tijdens de citroenzuurcyclus. In de ademhalingsketen geeft NADH2 (samen met FADH2) waterstof en elektronen af, wat energie levert voor de vorming van ATP. NADH2 en FADH2 gaan daarbij weer over in NAD+ en FAD. Bij de anaërobe dissimilatie vindt de vorming van NADH2 plaats tijdens de glycolyse, waarna tijdens de gisting weer NAD+ ontstaat. Zie: aërobe dissimilatie, anaërobe dissimilatie, gisting, glycolyse, decarboxylering, pyrodruivenzuur, acetyl co-enzym A, citroenzuurcyclus, ademhalingsketen, FAD, FADH2, ATP, co-enzym.

NADP+ en NADPH + H+

nicotinamide adenine dinucleotide fosfaat. NADP+ is een stof die waterstof (H+) en elektronen (e-) kan opnemen. In de lichtreactie van de fotosynthese neemt NADP+ waterstof en elektronen op (die afkomstig zijn van de splitsing van water, waarbij zuurstof ontstaat) en gaat daardoor over in de gereduceerde vorm van NADP+, namelijk NADPH + H+. In de donkerreactie geeft NADPH + H+ waterstof en elektronen af en gaat daardoor over in NADP+. Zie: fotosynthese, lichtreactie, donkerreactie.

nandralon

een anabole steroïde die, net als testosteron, de opbouw van spieren stimuleert. Anabole steroïden worden in de sport beschouwd als verboden dopingmiddelen. Zie: testosteron, anabole steroïde.

natrium-kaliumpomp

een eiwit of een complex van eiwitten in het celmembraan van zintuigcellen en zenuwcellen waarmee (ongelijke) hoeveelheden K+ en Na+-ionen door het celmembraan worden getransporteerd (actief transport). De natrium-kaliumpomp zorgt, samen met andere transporteiwitten, voor de handhaving van een elektrisch/chemische gradiënt tussen de binnen- en buitenzijde van het celmembraan. Bij een zintuigcel en een zenuwcel is dit potentiaalverschil –50 tot –100 mV, waarbij de binnenzijde negatief geladen is t.o.v. de buitenzijde. Dit is de rustpotentiaal; het membraan is gepolariseerd. Zie: zenuwcel, zintuigcel, polarisatie, rustpotentiaal, transporteiwit, actief transport, depolarisatie, repolarisatie, hyperpolarisatie, actiepotentiaal.

natriumpoort

een speciaal eiwit in het celmembraan van zintuig- en zenuwcellen die een transportkanaal voor Na+-ionen vormt. Bij het bereiken van de drempelwaarde voor een depolarisatie gaan veel natriumpoorten open, waardoor de vergrote instroom van Na+-ionen de membraanpotentiaal sterk verandert: de binnenzijde wordt positief geladen t.o.v. de buitenzijde. Zie: zintuigcel, zenuwcel, transporteiwit, depolarisatie, actiepotentiaal.

nature-nurture

de discussie rondom de vraag 'aangeboren-aangeleerd'. Het gaat om de vraag of een (gedrags-) eigenschap van een individu volledig erfelijk is (1), pas is ontstaan door uitwendige invloeden na de bevruchting (2) of is voortgekomen uit een combinatie van erfelijke factoren en milieufactoren na de geboorte (3). Zie: milieu, aangeboren eigenschappen, aangeleerd gedrag, leren, erfelijk, tweelingonderzoek.

natuur

een ecosysteem dat niet door de mens is gewijzigd. Strikt genomen is er nergens natuur op aarde, want b.v. vervuilende stoffen komen overal voor, zelfs in oerwouden, poolstreken en de diepzee.

natuurlijke actieve immunisatie

een natuurlijke vorm van specifieke afweer, waarbij het lichaam zelf antistoffen (immunoglobulinen) maakt tegen het antigeen van een bepaalde ziekteverwekker. Dit proces volgt op een natuurlijke besmetting door een ziekteverwekker. Geheugencellen kunnen later bij een herbesmetting snel de productie van die antistoffen weer op gang brengen. Je lichaam is dus op een natuurlijke wijze actief gemaakt voor een blijvende afweer tegen die ziekteverwekker. Zie: specifieke afweer, immuun, vaccin, antigeen, immunoglobuline, kunstmatige actieve immunisatie, kunstmatige passieve immunisatie, natuurlijke passieve immunisatie.

natuurlijke passieve immunisatie

een natuurlijk vorm van specifieke afweer, waarbij het lichaam op een natuurlijke wijze antistoffen (immunoglobulinen) binnenkrijgt tegen een ziekteverwekker. Je maakt die antistoffen dus niet zelf, daarom is het een passieve vorm van immunisatie. Doordat de antistoffen weer uit het lichaam verdwijnen, treedt er geen blijvende immuniteit op tegen die ziekteverwekker. Er zijn ook geen geheugencellen 'geprogrammeerd' die kunnen reageren op een nieuwe besmetting met die ziekteverwekker. Natuurlijke passieve immunisatie treedt op wanneer een kind in de baarmoeder en/of via de moedermelk antistoffen (immunoglobulinen) in het lichaam krijgt. Zie: specifieke afweer, immuun, antigeen, immunoglobuline, kunstmatige passieve immunisatie, kunstmatige actieve immunisatie, natuurlijke actieve immunisatie.

natuurlijke selectie

de 'selectie' die plaatsvindt door de invloed van abiotische en biotische omgevingsfactoren op een soort. Individuen met een gunstige allelenmix voor de heersende omgevingsfactoren krijgen meer nakomelingen dan de individuen met een ongunstiger allelenmix. Het is dus een proces waarbij door de 'struggle for life' de 'fittest' individuen meer kans op nakomelingen hebben (fittest = het meest aangepast). Via overerving verspreiden gunstige allelencombinaties zich in een populatie. Darwin gebruikte de term natuurlijke selectie om een verband te leggen met de niet-natuurlijke selectie die bij fokken wordt toegepast. Hij maakte zo duidelijk dat ook natuurlijk levende soorten kunnen veranderen. Bij fokselectie streven mensen naar een bepaald einddoel, de natuurlijke selectie kent geen einddoel. Samen met seksuele selectie is de natuurlijke selectie bepalend voor de evolutie van soorten. De evolutie heeft geleid tot een grote biodiversiteit en evolutionaire ontwikkelingen vinden nog steeds plaats. Zie: survival of the fittest, struggle for life, evolutietheorie, seksuele selectie, genotype, fenotype, recombinatie, biodiversiteit, resistentie, neodarwinistische theorie.

natuurwetenschappelijke methode

de systematische aanpak van een onderzoek, waarbij je volgens een stappenplan werkt. Het stappenplan bestaat uit de volgende onderdelen: 1. de onderzoeksvraag die je jezelf stelt, 2. de hypothese naar aanleiding van de onderzoeksvraag, 3a. het experiment om de hypothese te testen (bij experimenteel onderzoek), of 3b. je waarnemingen en de beschrijving daarvan (bij beschrijvend onderzoek), 4. de onderzoeksresultaten, 5. de conclusie(s) die je daaruit kunt trekken. Zie: checklist Onderzoek, hypothese.

de verbinding tussen de foetus en de placenta die vanuit de hechtsteel is gevormd. In de navelstreng lopen twee slagaders (voor de afvoer van afvalstoffen naar de placenta) en een ader (voor de aanvoer van voedingsstoffen en zuurstof vanuit de placenta). Zie: placenta.

een prenataal onderzoek aan de bloedcellen uit de navelstreng. Dit kan bij een foetus vanaf 19 weken oud. Zie: prenatale diagnostiek.

nefron

niereenheid. Een zelfstandig werkend onderdeel van een nier die het bloed filtreert en urine vormt. In een nier zitten duizenden nefronen. Een niereenheid bestaat uit de glomerulus, het kapsel van Bowman en een lang en dun nierkanaaltje dat in een lus ligt. Door filtratie komt bloedvloeistof en de opgeloste suikers, zouten en afvalstoffen vanuit de glomerulus in het kapsel van Bowman terecht en vormt zo voorurine. In het nierkanaaltje worden de suikers, de meeste zouten en het meeste water door resorptie weer opgenomen in het bloed. De urine stroomt vanuit het nierkanaaltje in een verzamelbuisje, dat in het nierbekken uitmondt. Zie: nier, niereenheid, filtratie, glomerulus, kapsel van Bowman, nierkanaaltje, resorptie, verzamelbuisje, nierbekken, nierschors, niermerg.

negatieve feedback

zie: negatieve terugkoppeling

negatieve terugkoppeling

een verandering (veroorzaakt door een effector zoals een klier of spier) veroorzaakt een actie met tegengesteld effect. Daarmee kan een verstoring worden teniet gedaan. Het gaat om het handhaven van een gewenste toestand tegen verstoringen. Door negatieve terugkoppeling in een regelkring wordt een waarde (zoals lichaamstemperatuur, bloedsuikergehalte) hersteld tot de normwaarde met behulp van effectoren zoals een klier of spier. Zie: regelkring, norm, effector, homeostase, positieve terugkoppeling.

neodarwinistische theorie

de evolutietheorie die Darwin ontwikkelde, maar die verrijkt is met nieuwe kennis zoals over DNA, mutaties en moleculaire genetica. Zie: evolutietheorie.

netto primaire productie

NPP; de hoeveelheid organische stof (per eenheid van tijd en oppervlakte c.q. volume) die door autotrofe organismen is vastgelegd en gegeten wordt door heterotrofe organismen (herbivoren en omnivoren). Zie: primaire productie, producenten, bruto primaire productie, herbivoor, omnivoor, secundaire productie.

netto secundaire productie

NSP; de hoeveelheid organische stof (per eenheid van tijd en oppervlakte c.q. volume) die door heterotrofe organismen (consumenten) is vastgelegd. Dit is de organische stof die op dat moment aanwezig is. De NSP vormt een deel van de bruto primaire productie. Zie: bruto secundaire productie, consumenten, jacht, visserij.

netvlies

de lichtgevoelige weefsellaag op de binnenzijde van de oogbol. Op het netvlies wordt het beeld geprojecteerd van de buitenwereld (dankzij de lichtbreking door het hoornvlies en de ooglens). De gele vlek is de plaats op het netvlies waarop het meeste licht valt en waarmee het scherpst en in kleur wordt waargenomen. De blinde vlek op het netvlies is de plaats waar de oogzenuw het oog verlaat. Daar zitten geen zintuigcellen. Het netvlies bevat verschillende typen zintuigcellen en zenuwcellen. De zintuigcellen zijn de staafjes en kegeltjes. Er zijn drie soorten kegeltjes: die elk gevoelig zijn voor één van de kleuren rood, groen of blauw. De zenuwcellen bestaan uit bipolaire zenuwcellen, horizontale cellen, amacriene cellen en ganglioncellen. De zintuigcellen zitten aan de achterzijde van het netvlies, dus het licht gaat eerst langs de zenuwcellen voordat het de zintuigcellen bereikt. Het netvlies is ingedeeld in receptieve velden. De vele zintuigcellen van een receptief veld zijn gekoppeld aan slechts enkele bipolaire cellen. Een aantal bipolaire cellen (schakelcellen) is verbonden met slechts één ganglioncel. De ganglioncel is de zenuwcel die de impulsen vervoert naar de hersenen, waar de waarneming plaatsvindt. De axonen van alle ganglioncellen vormen de oogzenuw die via de blinde vlek de oogbol verlaat. De horizontale cellen vormen dwarsverbindingen tussen de zintuigcellen en een deel van de bipolaire cellen. Bipolaire cellen vormen verbindingen met amacriene cellen en ganglioncellen. De bipolaire cellen, horizontale cellen en amacriene cellen hebben invloed op de verwerking van de impulsen uit de zintuigcellen en bepalen zo of een ganglioncel een impuls doorgeeft aan de hersenen. De impulsverwerking in het netvlies en met name de functie van de amacriene cellen daarbij is nog niet volledig duidelijk. Zie: zintuigcel, staafje, kegeltje, bipolaire cel, horizontale cel, amacriene cel, ganglioncel, receptief veld.

neuro-endocriene reflex

een reflex waarbij zenuwcellen hormoonachtige stoffen afscheiden die de effector via het bloed bereiken (neuron = zenuwcel, endocrien = de afgifte van een hormoon direct aan het bloed, dus zonder een aparte afvoergang). Zie: reflex, neurohormoon, effector.

neurohormoon

een hormoonachtige stof die door zenuwcellen wordt geproduceerd. B.v.: de hypothalamus maakt neurohormonen die als RH's en IH's invloed hebben op de hormoonproductie door de hypofyse; de hypofyse-achterkwab maakt de neurohormonen ADH en oxytocine. Zie: releasing hormoon (RH), inhiberend hormoon (IH), hypofyse, ADH, oxytocine.

neuromusculaire synaps

de synaps waar de impulsoverdracht plaatsvindt vanaf een motorische zenuwcel naar de spiervezels die op het axon van die zenuwcel zijn aangesloten (motorische eenheid). Zie: synaps, motorische zenuwcel, zenuwcel, spiervezel, motorische eenheid, eindplaatpotentiaal.

neuron

Zie: zenuwcel

neurotransmitter

een stof die door een geactiveerde zenuwcel in de synaps wordt uitgescheiden. De neurotransmitter komt door exocytose vrij uit het presynaptische membraan van het axon. Een exciterende neurotransmitter kan bij de andere zenuwcel (in het postsynaptische membraan) helpen een nieuwe impuls te laten ontstaan. Deze neurotransmitters zijn b.v. acetylcholine, noradrenaline, dopamine. Een inhiberende neurotransmitter (b.v. GABA) laat geen nieuwe impuls ontstaan in het postsynaptische membraan. Zie: zenuwcel, synaps, presynaptisch membraan, postsynaptisch membraan, exciterende synaps, inhiberende synaps.

neusslijmvlies

een dekweefsellaag die de binnenkant van de neusholte bekleedt. Tussen de dekweefselcellen liggen cellen die slijm produceren. Zie: slijmvlies, dode ruimte.

niche

de functionele plaats van een soort in een ecosysteem. De niche van een soort is soorteigen (soortspecifiek), dus geen enkele andere soort heeft dezelfde niche. De niche van een soort omvat meerdere dimensies. Het gaat daarbij om zijn specifieke relaties tot voedsel en vijanden en allerlei levensomstandigheden (zuurstofgehalte, zoutgehalte enzovoort). Zie: habitat, biotoop, ecosysteem.

nier

een orgaan dat afvalstoffen (zoals ureum) uit het bloed verwijdert. Een nier bevat duizenden niereenheden (nefronen). Vanuit een nier gaat de urine via een urineleider naar de blaas. Zie: niereenheid, ureum.

nierbekken

het deel van de nier dat de gevormde urine opvangt en afvoert naar de urineleider. Zie: urine, urineleider.

niereenheid

Zie: nefron.

nierkanaaltje

het buisvormige deel van een niereenheid (nefron) dat uit voorurine urine vormt. Het eerste deel ontvangt voorurine uit het kapsel van Bowman, het middendeel is een lange lus en het laatste deel komt uit in een verzamelbuisje dat de urine uit vele nefronen naar het nierbekken voert. Zie: nefron, voorurine, urine, kapsel van Bowman, verzamelbuisje, nierbekken, nierschors, niermerg.

niermerg

het middendeel van een nier dat op lengtedoorsnede gestreept eruit ziet. In het niermerg liggen duizenden lussen van de nierkanaaltjes en de iets dikkere verzamelbuisjes die de urine naar het nierbekken voeren. Zie: nierkanaaltje, verzamelbuisje, nierschors.

nierschors

de buitenlaag van een nier die er op doorsnede korrelig eruit ziet. In de nierschors liggen de kapsels van Bowman van de duizenden niereenheden. Hier vindt de filtratie plaats. Zie: kapsel van Bowman, niereenheid, niermerg.

nitraat

NO3-. Een belangrijke stikstofbron voor planten. Nitraat ontstaat o.a. dankzij nitrificerende bacteriën in de bodem. Planten gebruiken de stikstof (N) om er hun eigen eiwitten mee op te bouwen. Zie: nitrificerende bacteriën, voortgezette assimilatie, stikstofkringloop, mineralisatie, composteren.

nitraatbacteriën

chemo-autotrofe bacteriën die onder aërobe omstandigheden nitrietionen (NO2-) omzetten in nitraationen (NO3-). Zie: chemo-autotroof, nitrificatie, stikstofkringloop, nitrietbacteriën.

nitriet

NO2-. Een stikstofverbinding die schadelijk is voor planten, dieren en mensen. Nitriet vormt een tussenschakel bij de vorming van nitraat (NO3-) uit ammonium (NH4+) in de bodem. Zie: stikstofkringloop, nitraat, ammonium, nitrificatie.

nitrietbacteriën

chemo-autotrofe bacteriën die onder aërobe omstandigheden ammoniumionen (NH4+) omzetten in nitrietionen (NO2-). Zie: chemo-autotroof, nitrificatie, stikstofkringloop, nitraatbacteriën.

nitrificatie

de omzetting van ammonium (NH4+) in nitriet (NO2-) en nitraat (NO3-). Deze processen maken deel uit van de stikstofkringloop en worden uitgevoerd door nitrificerende bacteriën. Als eerste stap in de nitrificatie zorgen nitrietbacteriën voor de omzetting van ammonium in nitriet. Daarna zetten nitraatbacteriën het nitriet om in nitraat. Nitraat kan worden opgenomen door planten. Zie: nitrietbacteriën, nitraatbacteriën, stikstofkringloop, mineralisatie, composteren.

nitrificerende bacteriën

verzamelnaam voor bacteriën die onder aërobe omstandigheden ammoniumionen (NH4+) in nitraationen (NO3-) omzetten. Zie: nitrietbacteriën, nitraatbacteriën, nitrificatie, stikstofkringloop.

nonsenscode

DNA-stukken waarvan de functie (nog) niet bekend is.

non-verbale communicatie

de vorm van communiceren zonder woorden. Zo kan je aan iemands gezicht, houding en ander gedrag een stemming aanvoelen.

noradrenaline

een neurotransmitter die door een axon in de synaps (vanuit het presynaptisch membraan) kan worden afgegeven. Noradrenaline kan bij de volgende zenuwcel (in het postsynaptisch membraan) een depolarisatie veroorzaken, waardoor een impuls kan worden doorgegeven. Noradrenaline is een exciterende neurotransmitter. Zie: neurotransmitter, zenuwcel, axon, synaps, exciterende synaps.

norm

de waarde voor een inwendige factor (zoals lichaamstemperatuur, pH, de concentratie van een stof in het bloed) die in het centrale zenuwstelsel vastgelegd is. Door regelkringen met negatieve terugkoppeling zorgt het lichaam ervoor dat de interne waarden zo dicht mogelijk bij de norm liggen. Meestal is een normwaarde gelijk aan de optimumwaarde. Zie: homeostase, regelkring, receptor, effector, optimumwaarde, negatieve terugkoppeling.

normen

de grenzen die van belang zijn voor iets waar jij en/of de maatschappij waarde aan hecht. Het zijn de gedragsregels die nodig zijn om een waarde te behouden. Zo zijn er normen voor de rijsnelheid om de veiligheid in het verkeer te bewaken. Normen voor de waarde 'sociaal zijn voor elkaar' zijn b.v.: niet stelen, niet spugen en om 2 uur 's nachts geen lawaai maken. Zie: waarden, ethiek, cultuur.

nucleïnezuur

kernzuur. De term waarmee vroeger het DNA werd aangeduid.

nucleotide

een eenheid van het DNA of RNA, die bestaat uit een fosfaatgroep, een suiker en een stikstofbase. De fosfaatgroep en de suiker maken deel uit van een keten in het DNA- of RNA-molecuul. In het DNA vormt een stikstofbase een dwarsverbinding met een stikstofbase van een nucleotide in de andere keten. DNA bevat vier verschillende nucleotiden, doordat er vier verschillende stikstofbasen zijn: A, G, C en T. De suiker in een DNA-nucleotide is deoxy-ribose. RNA bevat vier verschillende nucleotiden dankzij de stikstofbasen: A, G, C en U. De suiker in een RNA-nucleotide is ribose. Drie opeenvolgende nucleotiden vormen een triplet, dat het codon voor een aminozuur bevat. Zie: DNA, RNA, stikstofbasen, fosfaatgroep, triplet, codon.

nucleus (1)

de celkern. Zie: kern.

nucleus (2)

een klein deel van de grote hersenen waarin een groep zenuwcellen ligt met een bepaalde taak. Bv.: een motorisch centrum. Zie: SDN, motorisch centrum.

NuvaRing

Een kunststof ring die om de baarmoedermond kan worden geplaatst. Het kunststof geeft hormonen af die ook in de pil zitten. Zie: anticonceptie, pil, voorbehoedmiddel.