O

objectief

zich bepalend op de feiten, niet beïnvloed door eigen gevoel of vooronderstellingen. Zie ook: subjectief.

oersoep

het mengsel van anorganische en organische stoffen in water waarin mogelijk de eerste organismen zijn ontstaan. Zie: evolutietheorie.

oestradiol

een van de oestrogenen die worden geproduceerd door de follikel. Zie: follikel, oestrogenen.

oestrogenen

de vrouwelijke geslachtshormonen: oestron en oestradiol. Deze hormonen worden geproduceerd door de cellen van de follikel. Oestrogenen stimuleren de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken en geslachtsorganen. Oestrogenen stimuleren de groei van nieuw baarmoederslijmvlies, kunnen de productie van LH bevorderen en de productie van FSH remmen. Oestradiol in de pil remt de rijping van follikels en remt de ovulatie (door de remming van FSH). Zie: follikel, FSH, LH, secundaire geslachtskenmerken, pil.

oestron

een van de oestrogenen die wordt geproduceerd door de follikel. Zie: follikel, oestrogenen.

omgericht gedrag

een vorm van ambivalent gedrag, waarbij een dier het gedrag niet richt op het eigenlijke doel, maar op iets anders. B.v.: vechtende hanen pikken niet alleen naar elkaar (agressief gedrag), maar vaak ook naar de grond (omgericht gedrag, lijkt op voedingsgedrag). Zie: ambivalent gedrag, overspronggedrag.

omnivoor

alles etend, alleseter. Omnivore dieren (zoals kippen, varkens, mensen) zijn consumenten die zowel plantaardig als dierlijk voedsel eten. Zie ook: herbivoor, carnivoor, voedselketen.

onafhankelijke genen

genen die op verschillende chromosomen liggen. Bij een dihybride kruising met onafhankelijke genen hoeft geen rekening te worden gehouden met gekoppelde genen, of met crossing-over. Zie: dihybride kruising, gekoppelde genen, crossing-over.

onafhankelijke variabele

de variabele die je in een experiment onder controle houdt en b.v. verschillende waarden kunt laten aannemen. B.v.: bij een experiment om de groeisnelheid van planten te meten bij verschillende hoeveelheden meststoffen, gebruik je de hoeveelheid meststoffen als onafhankelijke waarde en je kiest daarvoor verschillende waarden. Bij deze waarden van de onafhankelijke variabele veranderen de waarden van de afhankelijke variabele (hier: de groeisnelheid van de plant). De waarden voor de onafhankelijke variabele komen op de x-as. De waarden voor de afhankelijke variabele komen op de y-as. Zie: variabelen, afhankelijke variabele, blanco-experiment, natuurwetenschappelijke methode, checklist Onderzoek.

oncogen

een proto-oncogen (een regelgen voor de celdeling) dat is gemuteerd. Door deze afwijking wordt de celdeling overmatig gestimuleerd. De cel wordt daardoor een tumorcel. Zie: proto-oncogen, tumor.

onderdruk

de bloeddruk in de slagaders die optreedt nadat de bloedgolf die de linker kamer in de aorta geperst heeft, is gepasseerd. Zie: bloeddruk, bovendruk.

onderkoeling

hypothermie; een verlaagde kerntemperatuur van het lichaam die optreedt wanneer het warmteverlies van het lichaam groter is dan warmteproductie. Zie: regelkring, warmteverlies.

onderzoeksresultaten

de resultaten die je hebt gevonden. Dit kunnen de uitkomsten zijn in een experimenteel onderzoek, of de resultaten van een beschrijvend onderzoek. Door de onderzoeksresultaten kun je een conclusie trekken, dat het antwoord is op je onderzoeksvraag. Zie: natuurwetenschappelijke methode, checklist Onderzoek.

onderzoeksvraag

de vraag die je jezelf stelt en die je door het uitvoeren van een onderzoek kunt beantwoorden. Zie: natuurwetenschappelijke methode, checklist Onderzoek.

ongericht gedrag

gedrag dat schijnbaar nutteloos is. Zie: ambivalent gedrag, omgericht gedrag, overspronggedrag.

ongeslachtelijke voortplanting

Zie: aseksuele voortplanting.

ontkoppelde oxidatie

de dissimilatie van vet in vetcellen van b.v. de Grondeekhoorn, waarbij de vrijkomende energie niet wordt gebruikt voor de productie van ATP, maar voor warmte. Zie: ATP.

ontsluiting

het opengaan van de baarmoedermond, zodat de foetus uit de baarmoeder kan worden geperst. Bij volledige ontsluiting is de opening ongeveer 10 cm in diameter, zodat het hoofdje erdoor kan. Zie: weeën.

ontsnippering

het samenvoegen van kleine natuurgebiedjes door natuurlijke verbindingen aan te leggen. Dit kan b.v. door wateren met elkaar te verbinden, extra natuurgebieden als verbindingen aanleggen, het verwijderen van hekken of het aanleggen van tunnels onder wegen. Daardoor kunnen dieren en planten (door de verspreiding van zaden) van het ene (natuur)gebied in het andere komen. Zie: barrière, isolatie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

ontstaanstheorieën

met ontstaanstheorieën probeerden vooral de Griekse filosofen een natuurlijke verklaring te geven voor het ontstaan van leven. Hierbij ontbrak een God als schepper. Zie: evolutietheorie, creationisme.

onveilig seksueel gedrag

seksuele omgang met anderen waardoor (1) een ongewenste zwangerschap kan ontstaan en (2) er risico's ontstaan voor de gezondheid van jezelf en je partner(s) door soa's. Vrijen zonder condoom en veel wisselende seksuele contacten kunnen onveilig zijn. Zie: anticonceptie, soa.

onverzadigde vetzuren

bepaalde vetzuren in de weefsels van vissen en veel planten (zoals maïsolie en olijfolie). Ze zijn meestal vloeibaar bij lagere temperaturen en reageren wat makkelijker met andere stoffen dan verzadigde vetzuren. Voedsel met veel onverzadigde vetzuren (zoals linolzuur) verlaagt de kans op hart- en vaatziekten. Zie: vetten, vetzuur, aderverkalking, verzadigde vetzuren, linolzuur.

oöcyt

een voorstadium van een eicel. Zie oögenese.

oögenese

de ontwikkeling van diploïde kiemcellen (2n) tot haploïde vrouwelijke gameten (n). Deze ontwikkeling doorloopt de volgende stadia: kiemcel, oögonium, oöcyt, follikelstadium, eicel. Oöcyten ontstaan uit oögonia die reeds aanwezig zijn bij een meisjesfoetus. Oöcyten zijn tot de puberteit geblokkeerd in profase I van de meiose. De oöcyt is omgeven door follikelcellen en heet dan follikel. Vanaf de puberteit gaat de meiose verder met meiose I, daartoe gestimuleerd door het hormoon LH. Er ontstaan twee cellen, waarbij een van beide cellen klein blijft en zo een poollichaampje vormt. De andere cel begint aan meiose II, maar stopt na metafase II. Na de ovulatie en bevruchting wordt meiose II voltooid. Van de beide gevormde cellen vormt er één een poollichaampje en sterft. De overgebleven cel is de eicel die kan worden bevrucht. Na het samensmelten van de eicel en de zaadcel (de bevruchting) is er een diploïde zygote ontstaan. Zie: oögonia, oöcyt, poollichaampje, meiose, LH.

ooglens

het doorzichtige deel voorin in het oog, bestaande uit een geleiachtige massa in de vorm van een bolle lens. De lens verzorgt een deel van de beeldvorming (de meeste lichtbreking vindt in het hoornvlies plaats). De dikte van de ooglens, en daardoor de sterkte van de lichtbreking, is regelbaar. Daardoor kan de lens worden aangepast aan het scherp zien van een voorwerp dat veraf of dichtbij staat. Door te accommoderen wordt de lens boller (sterker +) en kan je voorwerpen van dichtbij scherp zien. Door te 'ontaccommoderen' (minder +) wordt de lens platter en zie je voorwerpen die veraf staan scherp. Zie: hoornvlies, accommoderen.

oögonia

groepen van diploïde kiemcellen in de eierstok waaruit de eicellen worden gevormd. Zie oögenese.

oogsten

het weghalen van (een deel van) de netto primaire productie, zoals bij maaien en kappen. Soms wordt het begrip oogsten ook gebruikt voor de jacht. Zie: netto primaire productie, jacht.

operante conditionering

proefondervindelijk leren. Een manier van leren waarbij het dier een bepaald gedrag leert te koppelen met een bekrachtiging (beloning en straf). Zo probeert een jonge vogel allerlei insecten te eten; door 'trial-and-error' leert het dier hoe de lekkere en de vieze insecten eruit zien. Mensen gebruiken operante conditionering om kunstjes aan dieren te leren. Zie: leren, bekrachtiging, trial-and-error, klassieke conditionering.

opperhuid

het deel van de huid dat bestaat uit kiemlaag en hoornlaag. Zie: kiemlaag, hoornlaag, lederhuid.

oppervlaktespanning

de spanning aan de oppervlakte van een laagje vloeistof (bv. water), die ontstaat doordat de moleculen elkaar aantrekken. De oppervlaktespanning van water kan groot genoeg zijn om bv. insecten zoals de schaatsenrijder over het water te laten lopen. Zie: cohesie.

oppervlaktevergroting

de speciale bouw van een orgaan en cellen om een zo groot mogelijk oppervlak te verkrijgen en zo de diffusie van stoffen te optimaliseren. In de dunne darm is het oppervlak van de binnenwand van de darm enorm vergroot door darmplooien, darmvlokken en microvilli. Zo kunnen de voedingsstoffen sneller in bloed en lymfe worden opgenomen. Het diffusieoppervlak in de longen is enorm groot dankzij de longblaasjes. Zie: darmplooien, darmvlokken, microvilli, longblaasjes.

optimumkromme

een grafiek waarmee je kunt aangeven, hoe afhankelijk de individuen van een soort zijn van een omgevingsfactor. Op de x-as staat de omgevingsfactor (b.v. de temperatuur, het vochtgehalte of het zoutgehalte). Op de y-as staat het succes van de soort (b.v. het aantal individuen, de groei of het geboortecijfer). Een soort/individu kan alleen leven boven de minimumwaarde en onder de maximumwaarde voor die omgevingsfactor. Dat is het tolerantiegebied. Binnen deze grenzen ligt de optimumwaarde voor die factor, dus de waarde waarbij de soort/individu het best functioneert. Rond de optimumwaarde ligt het optimumgebied. Zie: optimumwaarde, tolerantie.

optimumwaarde

de waarde die het gunstigst is. Voorbeeld 1: voor de individuen van elke soort gelden optimumwaarden voor allerlei biotische en abiotische omgevingsfactoren. Een individu van een soort heeft betere overlevingskansen als de omgevingsfactoren optimaal zijn. Voorbeeld 2: binnen het lichaam staat de regeling van het interne milieu centraal: de homeostase. Het lichaam streeft naar optimumwaarden voor alle factoren in het interne milieu (zoals voor de lichaamstemperatuur, pH, zoutconcentratie, zuurstofconcentratie, enz). Dan werken de lichaamsprocessen en de enzymen die daarvoor nodig zijn het best. Zie: optimumkromme, tolerantie, homeostase, regelkring, norm, optimumkromme, enzym.

orgaan

een onderdeel van het lichaam met een eigen functie, zoals hart, huid, oog. Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels die met elkaar samenwerken. Een orgaan is een deel van een orgaanstelsel, zoals het verteringsstelsel, transportstelsel, uitscheidingsstelsel. Zie: orgaanstelsel

orgaanstelsel

een geheel van organen, die samen een bepaalde taak uitvoeren. B.v.: het verteringsstelsel met organen als slokdarm, maag en darmen. Zie: orgaan.

organel

celorganel, een onderdeel in een cel met een eigen structuur en functie. B.v.: het celmembraan, de kern, plastiden.

organisatieniveau

de schaal waarop levensprocessen plaatsvinden. Deze organisatieniveaus zijn: moleculair niveau, celniveau, weefselniveau, orgaanniveau, organismeniveau, populatieniveau, ecosysteemniveau.

organisch

afkomstig van of behorend tot levende organismen. Zie: organische stof, anorganische stoffen.

organische stof

een stof die uit kool(C)waterstof(H)verbindingen bestaat, dikwijls met zuurstof en soms met stikstof. Ook andere elementen kunnen er deel van uitmaken. Organische stoffen zijn b.v.: koolhydraten, vetten, eiwitten. Zie ook: anorganische stoffen.

organisme

een levend wezen.

orgasme

klaarkomen, het bereiken van een climax tijdens het vrijen of masturberen. Tijdens een orgasme kan een zaadlozing optreden. Zie: masturberen, zaadlozing.

orthosympathisch zenuwstelsel

het deel van het autonoom zenuwstelsel dat het lichaam voorbereidt op activiteit en stress (het zorgt er b.v. voor dat je sneller gaat ademhalen). Het parasympathische zenuwstelsel stelt het lichaam in op rust, op herstel. Zie: autonoom zenuwstelsel, parasympathisch zenuwstelsel.

osmoreceptoren

receptoren (zintuigen) in de hypothalamus die de osmotische waarde van het bloedplasma registreren. Zie: hypothalamus, regelkring, osmotische waarde, ADH.

osmose

de diffusie van een oplosmiddel (meestal water) door een half doorlaatbare (semi-permeabele) membraan. De grotere, opgeloste moleculen worden tegengehouden. De netto stroming verloopt van een lage concentratie opgeloste deeltjes (dus veel water) naar een hogere (dus minder water). De celmembraan is een semi-permeabele membraan. Cellen in water nemen door osmose water op, want de osmotische waarde van de celinhoud is hoger dan die van het omringende water. Binnen de cel zitten allerlei opgeloste moleculen en water, dus de waterconcentratie is daar lager. Er vindt diffusie plaats, waarbij er meer water moleculen de cel in dan de cel uit stromen. Cellen in een sterke zoutoplossing verliezen water, want de osmotische waarde van de zoutoplossing is hoger (dus minder water) dan die van de celinhoud. Zie: semi-permeabel, celmembraan, diffusie, osmotische waarde, osmotische druk, turgor.

osmotische druk

de druk die in een oplossing ontstaat doordat er door osmose water (of een ander oplosmiddel) door een semi-permeabel membraan wordt opgenomen. In cellen met een celwand ontstaat dankzij de osmotische druk turgor. Zie: osmose, osmotische waarde, semi-permeabel, membraan, turgor.

osmotische waarde

de maximale osmotische druk die een oplossing binnen een halfdoorlatende (semi-permeabele) membraan zou kunnen veroorzaken, wanneer buiten dat membraan een zuiver oplosmiddel aanwezig is. Een sterke zoutoplossing (veel zouten, dus weinig water) heeft een hogere osmotische waarde dan een zwakke zoutoplossing (weinig zouten, dus meer water). De osmotische waarde wordt weergegeven in de drukeenheid pascal. Oplossingen met een hogere osmotische waarde dan aan de andere zijde van het membraan zijn hypertoon (hyper = hoger, tonus = druk/spanning). Oplossingen met een lagere osmotische waarde zijn dan hypotoon (hypo = lager). Oplossingen met een gelijke osmotische waarde zijn isotoon (iso = gelijk). Men spreekt van hyper-, iso- en hypotoon wanneer je een vergelijking maakt tussen situaties waarbij de eigenschappen van de oplosmiddelen, de opgeloste stof(fen) en het semi-permeabele membraan van beide oplossingen gelijk zijn. Wanneer het verschillende oplosmiddelen, opgeloste stoffen of andere membraaneigenschappen betreft, spreekt men van hyperosmotisch, hypo-osmotisch of iso-osmotisch. Zie: osmose, osmotische druk.

ouderdomsbepaling

het vaststellen van de ouderdom van aardlagen en van de fossielen die daarin te vinden zijn. Zie: fossilisatieproces, gidsfossiel, absolute leeftijd, relatieve leeftijd.

ovarium

eierstok (meervoud: ovaria). In de eierstokken zit het kiemweefsel voor de vrouwelijke geslachtscellen (eicellen). Zie: kiemweefsel, oögenese.

overspronggedrag

een vorm van ambivalent gedrag, waarbij een deel van het vertoonde gedrag niet passend is bij de situatie. Voorbeeld: kortstondig poetsgedrag tijdens agressief gedrag. Zie: ambivalent gedrag, omgericht gedrag.

overtijdbehandeling

een rigoureuze vorm van zwangerschapsonderbreking, waarbij het baarmoederslijmvlies (en het mogelijk ingenestelde embryo) wordt weggezogen (curettage).

oververhitting

Zie: warmtestuwing.

OVU/IVP

ovum pick-up / in vitro productie. Een techniek waarbij onrijpe eicellen uit het ovarium (van een koe) worden gehaald en in het laboratorium uitrijpen. Daarna worden ze bevrucht (IVF) en ontstaan de embryo's. Na selectie worden de geschikte embryo's geïmplanteerd in een draagkoe (ET). Zie: in vitro fertilisatie (IVF), embryotransplantatie (ET), draagmoeder, biotechnologie.

ovulatie

eisprong; het vrijkomen van een eicel uit een follikel van een eierstok. Het hormoon LH stimuleert de ovulatie. Zie: menstruatiecyclus, LH, oögenese.

oxidatief

een proces dat verloopt bij aanwezigheid en gebruik van zuurstof. Bv.: oxidatieve afbraak/verbranding: de verbranding waarbij zuurstof wordt gebruikt. Zie: aërobe dissimilatie.

oxigenatie

het verzadigen van hemoglobine met zuurstof. Zie: hemoglobine.

oxytocine

een neurohormoon uit de hypothalamus dat de samentrekking van de baarmoederwand tijdens de geboorte stimuleert. Bovendien bevordert oxytocine de afgifte van melk. De druk op de baarmoedermond tijdens de geboorte stimuleert de vorming van oxytocine in de hypothalamus. Via de axonen van neurosecretorische zenuwcellen gaat het oxytocine naar de hypofyse achterkwab, waar dit hormoon door specifieke actiepotentialen wordt vrijgemaakt en in het bloed van de hypofyse terechtkomt. De reactie van de baarmoederwand op oxytocine is een vorm van positieve terugkoppeling. Zie: weeën, hypothalamus, hypofyse, neurohormoon, positieve terugkoppeling, prolactine.