A
aan elkaar of los
Woorden die één begrip vormen, worden aan elkaar geschreven. Zulke woorden hebben één klemtoon:
Ik heb een schoudertas gekocht en een verlovingsring.
Maar:
Ik heb een fantastische tas gekocht en een zilveren ring.
De volgende woorden schrijf je aan elkaar
- samenstellingen van drie woorden of minder: bagagedrager, warmwatervoorziening;
- woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar of waar plus een voorzetsel: daarom, eronder, hierlangs, waarover;
- getallen met honderd en duizend: drieënveertigduizend, tweehonderd;
- veel samengestelde werkwoorden: hardlopen, lesgeven, schoonmaken, vioolspelen;
- veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden: hooggeplaatst, veelbelovend, zwakbegaafd;
- twee delen van een scheidbaar werkwoord die in dezelfde volgorde naast elkaar staan als in de infinitief. Voorbeeld:
Ik heb loopschoenen van Adidas aangeschaft. (aanschaffen)
Maar: Ik schaf loopschoenen van Adidas aan.
Kijk bij twijfel in het woordenboek.
aanhalingstekens
Aanhalingstekens gebruik je als volgt:
- bij citaten:
‘Weet u hier de weg?’ vroeg mevrouw Van Til.
‘Je moet goed uitkijken bij het oversteken’, zei moeder.
‘Wie mijn cd’s beschadigt,’ zei Bas, ‘leen ik ze niet meer uit.’
Let op: Bij voorbeeldzin 1 staat het vraagteken voor het aanhalingsteken, want je kunt horen dat het citaat een vraag is. Bij voorbeeldzin 2 hoor je de komma niet; daarom staat die achter het aanhalingsteken. In voorbeeldzin 3 is een citaat van één zin in twee delen geknipt. In dat geval staat de komma aan het eind van het eerste deel (beschadigt,’) voor het aanhalingsteken. - Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
Schrijf je ‘experiment’ met ks of met een x?
Let op: gedachten zet je niet tussen aanhalingstekens.
aantekeningen
Als je mondelinge informatie moet onthouden, kun je het beste aantekeningen maken. Bijvoorbeeld als je een filmpje bekijkt dat je moet navertellen. Na het maken van de aantekeningen moet je ze uitwerken, zodat je de informatie later goed kunt weergeven. Houd de opbouw van de presentatie aan.
Om goede aantekeningen te maken moet je precies luisteren. Let daarbij op signaalwoorden. Die kunnen de structuur of een verband aangeven. Gebruik de signaalwoorden ook bij het navertellen. Er zijn signaalwoorden voor:
- opsomming: om te beginnen, bovendien, vervolgens, in de vierde plaats;
- tegenstelling: maar, toch, hoewel, niettemin, anderzijds;
- oorzaak of reden: doordat, omdat, want, immers, namelijk;
- gevolg: dus, zodat, daardoor;
- voorwaarde: als … (dan ...);
- uitleg of toelichting: bijvoorbeeld, zoals;
- conclusie of samenvatting: kortom, om kort te gaan, dus, concluderend, afrondend, samenvattend.
Zo maak je aantekeningen
- Noteer het onderwerp.
- Schrijf de belangrijkste informatie op in steekwoorden.
- Noteer de informatie schematisch met behulp van de signaalwoorden.
- Gebruik symbolen als streepjes, cijfers of letters voor opsommingen en pijltjes voor verbanden (bijvoorbeeld oorzaak → gevolg; voordelen ↔ nadelen).
- Gebruik afkortingen zoals bv. (bijvoorbeeld).
Zo vertel je na op basis van aantekeningen
- Noem duidelijk het onderwerp.
- Vertel het verhaal na op basis van de steekwoorden.
- Gebruik signaalwoorden om verbanden aan te geven.
aanwijzend voornaamwoord
Aanwijzende voornaamwoorden wijzen iets aan: deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), dezelfde, hetzelfde, zelf.
achtervoegsel
Door achtervoegsels maak je van een grondwoord afleidingen. Achtervoegsels hebben een functie. Ze duiden bijvoorbeeld een persoon of beroep aan (-aar: leugenaar, molenaar). Het achtervoegsel -heid maakt van een bijvoeglijk naamwoord een zelfstandig naamwoord: wijs → wijsheid. We hebben ook achtervoegsels uit het Latijn en Grieks overgenomen, zoals -theek en -tor.
Tip: woorden op -us of -um komen vrijwel allemaal uit het Latijn. Zulke woorden hebben een meervoud op respectievelijk -i en -a: politicus → politici; museum → musea. De woorden op -us hebben een vrouwelijke vorm op -a: politicus → politica.
afbeelding
In teksten zie je vaak onbekende woorden. Soms kun je de betekenis van zulke woorden afleiden uit de context (het tekstdeel rond het onbekende woord). Eén van de zes woordraadstrategieën is om te kijken naar de afbeeldingen die bij de tekst staan. Een afbeelding kan helpen om een moeilijk of onbekend woord uit de tekst te begrijpen.
afkortingen
Een afkorting is een verkorte weergave van een woord. Je kunt afkortingen goed gebruiken bij het maken van aantekeningen, zoals bv (bijvoorbeeld). Als je op zoek gaat naar een woord in het woordenboek, zul je ook veel afkortingen tegenkomen.
afleiding
Door voorvoegsels en achtervoegsels maak je van een grondwoord afleidingen. Voor- en achtervoegsels hebben een functie. Ze geven het grondwoord bijvoorbeeld de tegenovergestelde betekenis (on-) of duiden een persoon of beroep aan (-aar: leugenaar, molenaar). Het achtervoegsel -heid maakt van een bijvoeglijk naamwoord een zelfstandig naamwoord: wijs → wijsheid.
Voorvoegsels als anti-, mono-, pro- en re- zijn via het Latijn in onze taal terechtgekomen. We hebben ook achtervoegsels uit het Latijn en Grieks overgenomen, zoals -theek en -tor.
Veelvoorkomende voorvoegsels met hun functie of betekenis:
a-, ab- | niet asociaal; | abnormaal |
de- | slecht, naar beneden | degradatie; destructief |
e-, ex- | uit | emigrant; export |
mono- | één | monogaam; monotoon |
over- te | veel | oververhit; overbevolking |
poli-/poly- | veel | polikliniek; polygamie |
pro- | voor, vooruit | progressief; prognose |
re- | opnieuw, in plaats van | reproductie; representatie |
tele- | ver | televisie |
Tip: woorden op -us of -um komen vrijwel allemaal uit het Latijn. Zulke woorden hebben een meervoud op respectievelijk -i en -a: politicus → politici; museum → musea. De woorden op -us hebben een vrouwelijke vorm op -a: politicus → politica.
alliteratie (beginrijm)
Alliteratie is een rijmvorm waarbij de eerste medeklinkers van een aantal woorden die bij elkaar in de buurt staan, hetzelfde zijn. Bijvoorbeeld: Leentje leerde Lotje lopen.
alwetende verteller
Als je van meerdere personages weet wat zij zien, denken en voelen, heb je te maken met een alwetende verteller. Deze verteller kan soms zelfs in de toekomst kijken:
Toen Anton ’s ochtends wakker werd, wist hij nog niet wat voor ramp hem die middag zou overkomen.
antithese
In gedichten kom je vaak stijlfiguren tegen, zoals antithese (tegenstelling). In de volgende dichtregels is er een antithese tussen regel 1/2 (de straat) en regel 3 (de kamer): (avond ↔ licht; kil ↔ warm; rukt de wind ↔ stil):
De avondstraat verlaten, kil,
Aan ‘t laatste lover rukt de wind.
Warm, de kamer, licht en stil …
argument
Als je zegt waaróm je een bepaalde mening of standpunt hebt, gebruik je een argument. Je zegt bijvoorbeeld:
Ik vind honkbal geen leuke sport om zelf te beoefenen, (mening) want als speler doe je een groot deel van de wedstrijd helemaal niets. (argument)
Zo herken je feiten, meningen en argumenten
- Een feit kun je controleren: het is waar of niet waar.
- Een mening herken je soms aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening.
- Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers.
aspect
In het middenstuk van een tekst worden meestal verschillende aspecten (delen) van het onderwerp besproken. Dit noemen we deelonderwerpen. Bij het onderwerp ‘nieuwsmedia’ horen bijvoorbeeld de deelonderwerpen ‘kranten’, ‘televisie’, ‘radio’ en ‘internet’. Om de deelonderwerpen te vinden lees je de tekst globaal, dat wil zeggen: je leest vooral de eerste en laatste zinnen van alle alinea’s.
assonantie (klinkerrijm)
Assonantie is een rijmvorm waarbij enkele woorden die bij elkaar in de buurt staan, dezelfde klank hebben, maar niet dezelfde eindmedeklinker(s). Bijvoorbeeld: toen, moeilijk, genoeg.