S

samengestelde zin

Een samengestelde zin is een zin met meer persoonsvormen. Het is goed om enkelvoudige en samengestelde zinnen af te wisselen in een tekst. Je maakt een tekst namelijk aantrekkelijk als je varieert in de zinslengte. Te veel korte zinnen maken een tekst saai, maar pas op:

Zo vind je de persoonsvormen in samengestelde zinnen
Probeer alle werkwoorden van tijd te veranderen. De werkwoorden waarbij dat kan, zijn persoonsvormen, de andere niet.
Voorbeeld (het sterretje (*) betekent ‘kan niet’):

De werkwoorden vertelde, had en zouden kun je van tijd veranderen en zijn dus persoonsvormen; overlegd en uitvoeren kun je niet van tijd veranderen en zijn dus geen persoonsvormen.

samenstelling

Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: huis + deur = huisdeur. Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: -(e)n-, -e- of -s-.

Zo bepaal je of je een -(e)n- moet toevoegen
Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden: boekenbal, hondenriem.

Schrijf geen -(e)n- (maar soms wel -e-) in deze gevallen:

Kijk bij twijfel altijd in het woordenboek of op https://woordenlijst.org.

Zo bepaal je of je een -s- moet toevoegen
Als je in een samenstelling een -s- hoort, dan schrijf je die ook: regeringsbesluit, overgangsregeling.
Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een ander woord dat niet met een s-klank begint. Schrijf de -s- alleen als je hem bij de vervanging hoort: oorlogsschip, want oorlogsbuit; mijnwerkersstaking, want mijnwerkerslamp. Maar: hoofdstraat, want hoofddoek.

samenvatting

Als je een tekst moet onthouden, kun je de belangrijkste informatie in een samenvatting zetten. Een samenvatting schrijf je door de kernzinnen van de alinea’s achter elkaar te zetten. Je samenvatting begint of eindigt met de hoofdgedachte van de tekst.
Signaalwoorden die een samenvatting aangeven zijn: kortom, om kort te gaan, dus, concluderend, afrondend en samenvattend.

schema werkwoordspelling

Gebruik het volgende schema om te bepalen hoe je de juiste werkwoordsvorm spelt.

Lastige gevallen in de werkwoordspelling
Er zijn werkwoorden die op twee manieren geschreven worden en toch hetzelfde klinken: word – wordt; verbaasd – verbaast; barsten – barstten; raadden – raden; verroeste – verroestte.
Veel mensen kiezen in zulke gevallen de vorm die hun het bekendst voorkomt, maar als je foutloos werkwoordsvormen wilt spellen, moet je ook bij zulke lastige gevallen de spellingregels toepassen.

-d of -dt?
Bij deze keuze gaat het om de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. Die spel je als stam of stam+t.
Stap 1: Bepaal welk onderwerp er bij de persoonsvorm hoort.
Stap 2: Beslis met het schema op blz. 260 of je stam of stam+t moet spellen.
Onthoud: bij werkwoorden waar geen d in zit, krijg je nooit -dt: een vorm als *geloofdt kan niet bestaan, want in geloven zit geen d. De spellingcorrector van Word geeft dat ook aan.
Voorbeeld: Later (word/wordt) je zeker ook chirurg, net als je vader?
Stap 1: Het onderwerp bij worden is je en je staat hier achter de persoonsvorm.
Stap 2: Je spelt de persoonsvorm dus als de stam: word.

-d of -t?
In dit geval gaat het erom of de werkwoordsvorm persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt) is (gebeurt) of voltooid deelwoord (vd): gebeurd.
Stap 1: Verander de zin van tijd. Een persoonsvorm verandert dan, een voltooid deelwoord niet.
Stap 2: Pas uit het schema op blz. 260 de regel voor pvtt of vd toe.
Voorbeeld: Marks vertrek naar Rome heeft ons zeer (verwonderd/verwondert).
Stap 1: Je kunt niet zeggen: Marks vertrek naar Rome heeft ons zeer verwondert/*verwonderde.
Omdat verwonderde niet kan, is verwonderd hier een voltooid deelwoord.
Stap 2: Voor het voltooid deelwoord gebruik je ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p. De r van verwonderen zit daar niet in. Je spelt dus: verwonderd.

-de(n) of -dde(n), -te(n) of -tte(n)?
In dit geval gaat het erom of de werkwoordsvorm een persoonsvorm in de verleden tijd (pvvt) is of niet. Alleen bij pvvt komen -dde(n) en -tte(n) voor. In andere gevallen spel je vrijwel altijd -de(n) of -te(n), behalve als de infinitief -dd- of -tt- bevat (redden, jatten): geredde, gejatte.
Voorbeeld: In hun strijd tegen Napoleon … (verbranden) de Russen alles wat ze achterlieten.
Stap 1: Stel vast dat verbranden een pvvt is door even vernielen in de vullen: je hoort dan vernielden: In hun strijd tegen Napoleon vernielden de Russen alles wat ze achterlieten.
Stap 2: Volgens het schema op p.260 spel je de pvvt van verbranden als stam+den: verbrandden.
Maar: Straks gaan we ons afval verbranden (infinitief). En: het verbrande afval.

schrijfdoel

Voor je begint met het schrijven van een tekst, stel je je schrijfdoel vast. Dit is het doel dat je als schrijver wilt bereiken. Het schrijfdoel kan zijn: informeren, amuseren, overtuigen of activeren.

sfeer

Sfeer is de stemming die ergens heerst. In verhalen wordt de sfeer bepaald door de plaats, het weer en het tijdstip van een situatie. De schrijver kiest de ruimte: hij kiest de plaats waar een verhaal zich afspeelt, hij bepaalt welke weersomstandigheden het beste passen bij de gebeurtenissen en hij besluit wanneer die zich afspelen. Zo kan hij kiezen voor een gezellige, enge, spannende of mysterieuze sfeer.
Soms passen de weersomstandigheden goed bij de situatie waarin de hoofdpersoon zich bevindt, bijvoorbeeld:

Soms gebeurt er juist iets wat je helemaal niet verwacht: dan breekt er op een zonnig strand plotseling een onweer los.

signaalwoord

De zinnen van een alinea (en een tekst) houden verband met elkaar. Het is voor een lezer/luisteraar plezierig als de schrijver/spreker dat verband duidelijk aangeeft.
Je kunt verbanden leggen door middel van verwijswoorden, die terugwijzen naar een woord of (een deel van) een zin. Je kunt ook verband aanbrengen door signaalwoorden te gebruiken. Signaalwoorden geven de structuur of een verband van een tekst of presentatie aan. Er zijn signaalwoorden voor:

Om goede aantekeningen te maken, moet je precies luisteren. Let daarbij op de signaalwoorden. Gebruik de signaalwoorden ook bij het navertellen.

slot

Een tekst bestaat uit de onderdelen inleiding, middenstuk en slot. In het slot trek je vaak een conclusie.
In een overtuigende tekst herhaal je in het slot kort je standpunt. Je gebruikt in het slot signaalwoorden voor een conclusie: al met al, kortom, dus.

spellingoverzicht

Een overzicht van alle spellingregels:


Het schema van de werkwoordspelling:


stam

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen. Wat je overhoudt, is de stam. De stam van worden is word.

De gebiedende wijs schrijf je als stam. Voorbeelden:
Teken de gelijkbenige driehoek ABC (AB=6, AC=5) en bereken de lengte van de hoogtelijn CD.
Brand maar vuurtje, blaas maar wind. Morgen haal ik ’t koningskind. Niemand weet, niemand weet, dat ik Repelsteeltje heet.

Standaardnederlands

Het Standaardnederlands is de standaardvorm van het Nederlands die je bijvoorbeeld op school leert en in de krant leest. Dialecten als Twents en Brabants zijn dus geen Standaardnederlands.
Aan de Bijbel zijn veel woorden en uitdrukkingen ontleend. Vooral de Statenvertaling uit 1637 heeft haar sporen in het Nederlands nagelaten. Die eerste vertaling van de Bijbel is drie eeuwen lang gebruikt. Ze speelde een belangrijke rol bij het ontstaan en de ontwikkeling van het Standaardnederlands uit allerlei dialecten.

standpunt

Een standpunt of mening is wat iemand vindt van iets. Met een overtuigende tekst probeer je lezers te winnen voor jouw mening. Een overtuigende tekst bevat een duidelijk standpunt: jouw idee over een kwestie.
Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Bijvoorbeeld: Ik vind volleybal een moeilijke sport om zelf te doen.
Als je zegt waaróm je een bepaalde mening hebt, gebruik je een argument. Je zegt bijvoorbeeld:
Ik vind volleybal een moeilijke sport om zelf te doen, (mening)
want het lukt mij niet de onderhandse techniek goed te leren. (argument)

Een standpunt of mening herken je soms aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening.

steekwoord

Een steekwoord is een woord dat de kern van de zaak aangeeft. Steekwoorden geven de belangrijkste informatie van een presentatie of tekst weer. Als je aantekeningen maakt, schrijf je de belangrijkste informatie op in steekwoorden. Je geeft de verbanden tussen de steekwoorden weer met symbolen als streepjes, cijfers of letters voor opsommingen en pijltjes voor verbanden (bijvoorbeeld oorzaak → gevolg; voordelen ↔ nadelen).

stellende trap

De stellende trap is de eerste trap van vergelijking. Deze bestaat uit de standaardvorm van een bijvoeglijk naamwoord, bijvoorbeeld: vreemd, groot.

stijlfiguur

Net als in het gewone taalgebruik kom je in gedichten vaak stijlfiguren tegen, zoals tegenstelling, herhaling, opsomming en overdrijving.

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt je van welke stof een zelfstandig naamwoord is gemaakt, bijvoorbeeld: houten, plastic, zilveren.

structuur van een tekst

Voordat je een tekst gaat schrijven, kies je een logische volgorde, een structuur: Wat vertel je het eerst? Wat zijn de deelonderwerpen? Hoe sluit je af?
Inhoud en structuur leg je vast in een bouwplan. Een bouwplan bestaat uit de onderdelen inleiding, middenstuk en slot. Bij elk onderdeel geef je in steekwoorden de inhoud weer.
In de inleiding vertel je wat het onderwerp is. Je kondigt eventueel aan welke deelonderwerpen je behandelt. Het middenstuk bestaat uit die deelonderwerpen. In het slot trek je vaak een conclusie.
Als je een goed bouwplan hebt gemaakt, kun je met schrijven beginnen. Tijdens het schrijven concentreer je je op de formulering.

Zo maak je een bouwplan

synoniem

Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis, bijvoorbeeld auto en wagen. In een tekst staan soms synoniemen van woorden. Dit kan je helpen bij het begrijpen van onbekende woorden.
In het woordenboek worden soms ook synoniemen genoemd.