E

E-nummer

het nummer dat een additief (hulpstof) krijgt wanneer het is goedgekeurd door de Europese Unie. Zie additieven, emulgator, antioxidanten, kleurstoffen, geur- en smaakstoffen.

ECG

de afkorting van elektrocardiogram, de grafische weergave van de elektrische stroompjes in het hart.

echoscopie

de techniek waarbij met behulp van geluidsgolven een beeld wordt gevormd van weefsels en organen. Zie: prenatale diagnostiek.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

het netwerk van bestaande natuurgebieden en te ontwikkelen natuurgebieden die onderling verbonden (worden) door ecologische verbindingszones. Via zo'n netwerk kunnen organismen zich verspreiden en houden populaties in verschillende gebieden (genetisch) contact met elkaar. Zie: versnippering, dispersie.

ecologisch onderzoek

onderzoek naar de relaties tussen organismen onderling en tussen organismen en de niet-levende natuur. Zie: beschrijvend onderzoek, experimenteel onderzoek.

ecosysteem

een gebied met alle daar levende soorten en alle biotische en abiotische factoren. Het is een min of meer zelfstandige eenheid met producenten, consumenten en reducenten. Er bestaat een netwerk (voedselweb) van relaties tussen alle organismen onderling en tussen de organismen en de levenloze natuur. Voorbeelden: een meer, een oerwoud. Zie: biotoop, niche, habitat.

ectotherm

koudbloedig. Ectotherme dieren (b.v. vissen, amfibieën, reptielen) hebben een lichaamstemperatuur die afhankelijk is van die in de omgeving. Zie: endotherm.

eeneiige tweeling

een tweeling die ontstaan is uit één bevruchte eicel. De bevruchte eicel heeft bij de eerste deling twee gelijke cellen opgeleverd die beide uitgroeiden tot een embryo. Het DNA van beide embryo's is identiek (het DNA van een twee-eiige tweeling is niet identiek; genetisch gezien is de één een 'gewone' broer of zus van de ander). Zie ook: klievingsdelingen, twee-eiige tweeling, tweelingonderzoek.

effect

een verandering van de toestand als gevolg van een bepaalde invloed. Effecten in een lichaam worden veroorzaakt door een actie van een effector (zoals een spier of en klier). Zie: regelkring, effector.

effectgerichte maatregelen

maatregelen die zijn gericht op de gevolgen van een gebeurtenis of toestand. Zo is de zuivering van oppervlaktewater een effectgerichte maatregel tegen milieuvervuiling, omdat het niet de vervuilingsbron, maar de effecten van de vervuiling bestrijdt. Zie ook: effect, brongerichte maatregelen.

effector

een spier of een klier. Een effector zorgt voor een verandering. Effectoren worden geactiveerd door motorische zenuwcellen of door hormonen. Zenuwimpulsen zorgen er b.v. voor dat een spier samentrekt (zoals een spier in de arm) of dat een klier een stof produceert (zoals verteringsenzymen of een hormoon). Het hormoon adrenaline zorgt b.v. voor een verhoogde hartslagfrequentie. In een regelkring is de effector het mechanisme waarmee een afwijking van de norm wordt hersteld. Zie: effect, klier, hormoon, regelkring, motorische zenuwcel.

eicel

de vrouwelijke geslachtscel. Zie: geslachtscel, zaadcel.

eierstok

ovarium. Meervoud: ovaria, de beide organen van een vrouw waarin de eicellen worden gevormd.

eikel

het gevoelige uiteinde, de 'kop', van de penis. Door deze te stimuleren worden de seksuele gevoelens versterkt, net als bij de clitoris bij vrouwen. Zie: clitoris.

eilandjes van Langerhans

groepen cellen in de alvleesklier die de hormonen insuline en glucagon produceren. Zie: alvleesklier, insuline, glucagon, hormoon.

eindplaatje

zie: motorisch eindplaatje.

eindplaatpotentiaal

de toestand van depolarisatie van het postsynaptische membraan van een neuromusculaire synaps. De eindplaatpotentiaal wordt veroorzaakt door de neurotransmitter acetylcholine, die in de synaptische spleet is vrijgekomen door de actiepotentiaal in het presynaptische membraan. Bereikt de eindplaatpotentiaal het niveau van een actiepotentiaal, dan komen er Ca2+-ionen vrij in alle spiervezels die op hetzelfde axon zijn aangesloten. Daardoor trekken al deze spiervezels samen. Zie: neuromusculaire synaps, synaps, motorische zenuwcel, motorisch eindplaatje, zenuwcel, spiervezel, motorische eenheid.

eischil

een laag eiwitten rond de eicel waarin receptoren zitten voor de binding van een zaadcel. Vlak na de bevruchting verandert de eischil zodanig, dat er geen andere zaadcellen meer binnen kunnen dringen. De eischil biedt bescherming tegen infecties tot aan de innesteling van de eicel in het baarmoederslijmvlies. Zie: bevruchting, receptor.

eisprong

ovulatie. Het vrijkomen van een eicel uit een eierstok (ovarium). Zie: eicel, eierstok, menstruatiecyclus.

eiwit

een polypeptideketen. Een eiwit is een organisch molecuul dat is opgebouwd uit een of meer lange ketens van aminozuren. Eiwitten worden door de ribosomen gemaakt tijdens de eiwitsynthese, waarbij de aminozuren aan elkaar worden gekoppeld. Eiwitten kunnen bouwstoffen, brandstoffen, enzymen, afweerstoffen, receptoren, hormonen, stollingsfactoren, etc. zijn. Eiwitten in voedsel worden verteerd door enzymen als pepsine en trypsine. Een eiwit heeft een driedimensionale vorm die wordt bepaald door de primaire, secundaire, tertiaire en quaternaire eiwitstructuur. Daarbij kunnen waterstofbruggen en zwavelbruggen voor de onderlinge binding zorgen van verschillende delen van het eiwit. Zie: aminozuur, eiwitsynthese, ribosoom, pepsine, enzym, plasma-eiwitten, receptor, hormoon, primaire eiwitstructuur, secundaire eiwitstructuur, tertiaire eiwitstructuur, quaternaire eiwitstructuur, glycoproteïne, lipoproteïne, proteoom.

eiwitfamilie

een groep eiwitten met ongeveer dezelfde bouw. Meestal is het actief centrum van deze eiwitten gelijk en hebben de eiwitten uit dezelfde familie een vergelijkbare functie. Zie: enzym, actief centrum, eiwit.

eiwithormoon

peptidehormoon. Een type hormoon dat het celmembraan niet kan passeren. De koppeling met het passende receptoreiwit vindt plaats op het celmembraan van de doelwitcellen. Het zo gevormde complex stimuleert de vorming van een boodschapperstof in de doelwitcel. Dit beïnvloedt de activiteit van de cel. Voorbeelden van eiwithormonen: ADH, FSH, LH, insuline, glucagon. Zie: receptoreiwit, doelwitcellen, steroïdhormoon.

eiwitkanaal

zie: transporteiwit

eiwitsynthese

de vorming van eiwitten uit aminozuren. De eiwitsynthese vindt plaats op de ribosomen. De aminozuren die voor de eiwitsynthese nodig zijn, worden aangevoerd door tRNA-moleculen. De eiwitsynthese wordt gestuurd door het mRNA dat de erfelijke informatie (door transcriptie) van het DNA heeft overgenomen. De erfelijke informatie van het mRNA bepaalt de volgorde waarin op de ribosomen de aminozuren aan elkaar worden gekoppeld tot een eiwit. Zo wordt erfelijke informatie overgebracht naar een eiwit (translatie). De aminozuurvolgorde van het eiwit is essentieel voor de eigenschappen van een eiwit. Zie: ribosoom, eiwit, enzym, DNA, mRNA, tRNA , transcriptie, translatie, chromosoom.

elektronenmicroscoop

een microscoop die gebruik maakt van een bundel elektronen in plaats van een bundel licht. Daarmee zijn vergrotingen mogelijk tot meer dan 500.000 x.

elektronentransportketen

zie: ademhalingsketen.

embryo

het stadium tussen zygote (de bevruchte eicel) en foetus (8 weken na de bevruchting). Zie ook: foetus.

embryocellen-techniek

een techniek voor het maken van transgene organismen. Hierbij krijgen ongedetermineerde embryocellen 'nieuw' DNA en worden daarna in een embryo geplaatst dat in het begin van de ontwikkeling verkeert. Het embryo bestaat dan uit oorspronkelijke cellen en de gemodificeerde cellen. Zie: biotechnologie.

embryonale bloedsomloop

de bloedsomloop van een embryo/foetus (ongeboren kind). De aan- en afvoer van stoffen (zoals zuurstof en koolstofdioxide) verloopt via de navelstreng en de placenta. De kleine bloedsomloop van het embryo is slechts beperkt in werking doordat de longen niet in gebruik zijn. Er bestaat een verbindingen tussen de beide boezems van het hart via het 'ovale gat'. Bovendien kan het bloed in de aorta en in de longader met elkaar mengen door een verbinding van deze grote bloedvaten vlak boven het linker hartdeel. Direct na de geboorte vervalt de verbinding met de placenta door het afklemmen van de navelstreng. De opening tussen de beide boezems groeit snel dicht en na een paar dagen is ook de verbinding tussen aorta en longader dicht.

embryosplitsing

een kloontechniek, waarbij een zeer jong embryo wordt gedeeld. Elk deel zich ontwikkelt tot daarna tot een nieuw individu. Zie: kloon, biotechnologie.

embryotransplantatie (ET)

het overbrengen van een embryo vanuit de baarmoeder naar de baarmoeder van een ander vrouwelijk individu. Zie: biotechnologie, draagmoeder

emigratie

uit een gebied wegtrekken. Zie: migratie, immigratie, versnippering, Ecologische Hoofdstructuur (EHS)>.

emulgator

een emulgerende stof. Galvloeistof bevat een natuurlijke emulgator, die helpt bij de vertering van vetten. Kunstmatige emulgatoren worden als additief aan het voedsel toegediend. Die zorgen ervoor dat de vetten homogeen (gelijkmatig) verdeeld blijven, zodat er bijvoorbeeld geen vetlaag op de pindakaas ontstaat. Zie emulgeren.

emulgeren

het vergroten van het oppervlak van vet in een waterige oplossing. Dit is van belang voor de vertering van vetten in de twaalfvingerige en dunne darm. Grote vetdruppels veranderen door de emulgerende werking van de galvloeistof in miljoenen kleine vetdruppeltjes. Daardoor is er een veel beter contact tussen het vet en de enzymen, zoals lipase. Zie: gal, vertering, enzym, lipase.

endocytose

een vorm van opname van stoffen door een cel. Daarbij stulpt het celmembraan in en wordt een deeltje of vloeistof van buiten de cel ingekapseld tot een membraanbolletje binnen de cel. Zie: celmembraan, pinocytose, fagocytose, exocytose.

endodermis

cilindervormige laag cellen in een jonge wortel rondom de centrale cilinder. De celwand van een endodermiscel bevat een ringvormige kurkachtige verdikking, een bandje van Caspari, dat ondoordringbaar is voor water. Zie: bandjes van Caspari, centrale cilinder.

endolymfe

de vloeistof die zich bevindt in de drie halfcirkelvormige kanalen en in het slakkenhuis in je binnenoor. Endolymfe is belangrijk voor het evenwichtszintuig. Door hoofdbewegingen beweegt ook de endolymfe. Daardoor worden zintuigharen verbogen (de haarvormige uitsteeksels van zintuigcellen die in het dekweefsel zitten dat de kanalen van binnen bekleedt). De beweging van een zintuighaar kan een impuls veroorzaken in een zintuigcel. Zie: halfcirkelvormige kanalen, binnenoor.

endopeptidase

een enzym dat door hydrolyse een eiwitmolecuul (polypeptide) midden in het molecuul kan 'doorknippen'. Zie: hydrolyse, exopeptidase.

endoplasmatisch reticulum (ER)

een stelsel van binnenmembranen in de cel dat nauw contact heeft met de kern en een groot deel van de ruimte binnen een (eukaryote) cel inneemt. Het ER is van groot belang voor de eiwitsynthese, omdat langs het ER eiwitten in de cel getransporteerd en afgewerkt worden. Op delen van het ER zitten aan de buitenkant veel ribosomen waar de eiwitsynthese plaatsvindt. De ribosomen geven deze delen een 'ruw' uiterlijk, zodat dat 'ruw ER' (RER) worden genoemd. Andere delen van het ER bevatten geen ribosomen en zijn 'glad ER' (Engels: smooth, dus SER). Via het ER kunnen nieuwgevormde eiwitten naar het Golgisysteem worden vervoerd, dat in nauw contact staat met het ER. Zie: binnenmembraan, Golgi-systeem, ribosoom, eiwitsynthese.

endosymbiose

(endo = binnen, sym = samen, bios = leven), de samenlevingsvorm van twee soorten, waarbij de ene soort (de endosymbiont) leeft binnen het lichaam van de andere soort (de gastheer). B.v. de endosymbionte pensbacteriën en eencellige dieren in de koeienmaag, darmbacteriën in de darmen van veel meercellige dieren, chemosynthetiserende bacteriën in bepaalde kokerwormen (diepzee). Zie: symbiose, chemosynthese.

endosymbiose-theorie

de theorie waarbij men aanneemt dat in een eukayote cel sommige celorganellen leven, zoals mitochondriën en plastiden, die oorspronkelijk vrijlevende prokaryote organismen waren Zie: endosymbiose, symbiose, prokaryoot, eukaryoot.

endotherm

warmbloedig. Endotherme organismen (vogels en zoogdieren) hebben een interne warmteproductie waardoor de lichaamstemperatuur meestal hoger is dan die van de omgeving. Zie: homeostase, regelkring, ectotherm.

energie (1)

arbeidsvermogen. Door toevoeging van energie kunnen processen verlopen die zonder die energie niet mogelijk zouden zijn. Van energie bestaan veel vormen, zoals bewegingsenergie, lichtenergie, warmte, elektrische energie, chemische energie. De energie die voor alle organismen van belang is, is de chemische energie. Deze energie zit o.a. in organische stof (glucose) die door de fotosynthese is vastgelegd m.b.v. stralingsenergie van de zon. Het komt ook terecht in andere organische moleculen, zoals andere koolhydraten, vetten en eiwitten. Door afbraak (dissimilatie) van deze organische stoffen komt energie vrij. In de ecologie is de hoeveelheid biomassa een maat voor de hoeveelheid chemische energie in een ecosysteem. Hoe meer organische stof de producenten maken, des te meer consumenten kunnen daarvan gebruik maken (herbivoren, omnivoren, carnivoren en reducenten). Een voedselketen laat de energiestroom van opeenvolgende trofische niveaus van een ecosysteem zien. Zie: fotosynthese, producenten, consumenten, trofisch niveau, energiestroom, voedselketen, energie (2).

energie (2)

arbeidsvermogen. Door de dissimilatie van organische stoffen in de cel komt de chemische energie vrij uit de moleculen (zoals glucose). Het wordt vastgelegd in de vorm van ATP, dat is chemische energie in handzame pakketjes. De reacties in de cel kunnen verlopen door gebruik te maken van de energie in een of meer ATP-moleculen. De ATP in een (spier)cel komt van een drietrapssysteem: I. de fosfaataccu, II. het anaërobe melkzuursysteem en III. de aërobe dissimilatie van glucose, vetten en eiwitten uit reserveweefsels. Zie: fotosynthese, dissimilatie, ATP, fosfaataccu, melkzuursysteem, anaërobe dissimilatie, aërobe dissimilatie, energie (1).

energiestroom

de stroming van energie, zoals die als chemische energie in organische stoffen (voedsel) in een ecosysteem doorgegeven wordt. De producenten (planten) maken glucose (fotosynthese), waarmee ze de organische stoffen kunnen vormen waaruit ze zijn opgebouwd. De herbivoren maken op een directe wijze gebruik van deze stoffen en de chemische energie daarin. De andere consumenten (zoals carnivoren en reducenten) maken op indirecte wijze (vaak via allerlei organismen in een voedselketen) daarvan gebruik. Zie: voedselketen, energie (1), trofisch niveau.

enkelvoudige contractie

kortstondige samentrekking van een spiervezel nadat een enkele impuls deze bereikt. Onmiddellijk daarna volgt ontspanning. Zie: impuls, spiervezel, tetanische contractie.

enzym

een speciaal eiwit dat helpt bij een chemische reactie in het lichaam door de activeringsenergie van die reactie te verlagen. Zij zorgen ervoor dat bepaalde processen die normaal bij hoge temperaturen plaatsvinden ook bij lichaamstemperatuur plaatsvinden. Enzymen werken specifiek: één bepaald enzym kan slechts werken bij één bepaalde reactie. Er zijn veel verschillende reacties in de cel, dus er zijn veel verschillende enzymen. Er zijn enzymen die helpen bij een reactie om een stof af te breken (zoals bij vertering). Er zijn ook enzymen die ervoor zorgen dat kleine moleculen met elkaar reageren tot grote moleculen (zoals bij de aanmaak van celmateriaal). nadat de reactie is uitgevoerd, laat het actief centrum van het enzym los en kan het enzym weer bij een volgende reactie helpen. Enzymen werken het best bij hun optimumwaarden, zoals voor de temperatuur. Enzymen worden gemaakt door de eiwitsynthese, dus m.b.v. de genetische informatie op het DNA. Enzymen kunnen een ingewikkelde vorm hebben, die net als bij andere eiwitten wordt bepaald door de primaire, secundaire, tertiaire en quaternaire structuur. Veel enzymen hebben een co-enzym nodig om werkzaam te kunnen zijn. Zie: activeringsenergie, actief centrum, vertering, enzym-substraat-complex, optimumwaarde, eiwitsynthese, eiwit, co-enzym.

enzym-substraat-complex

de verbinding die tijdelijk ontstaat bij een enzymreactie. Het enzym koppelt zich m.b.v. het actief centrum vast aan een molecuul van het substraat (de stof of de stoffen die de reactie ondergaan). Zie: enzym, actief centrum.

epidemie

een plotseling uitbrekende besmettelijke ziekte doordat veel individuen elkaar infecteren. Zie ook: pandemie.

epididymus

zie: bijbal

epigenetica

de studie van factoren die de genactiviteit beïnvloeden. Zie: regelgen.

epigenetische code

het uit-en aanschakelen van genen op het DNA door DNA-methylering en histonencode. Zie: DNA-methylering, histonencode,regelgen.

EPO

erytropoëtine; een stof die de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg stimuleert. EPO bevordert daardoor het zuurstoftransport in het lichaam. In de sport is EPO een verboden dopingmiddel.

equatorvlak

het middenvlak van een cel waarin tijdens de mitose en meiose de chromosomen komen te liggen voordat de kerndeling optreedt. Zie: mitose, meiose, spoelfiguur.

ER

zie: endoplasmatisch reticulum (ER)

erectie

de opgerichte, vergrote en stijve penis.

erfelijk

overerfbaar, genetisch. De eigenschappen van een individu zijn deels genetisch vastgelegd in het DNA in de vorm van genen. Een erfelijke eigenschap wordt via genen doorgegeven aan het nageslacht. Zie: aangeboren eigenschappen, aangeleerd gedrag , nature-nurture.

erfelijk drager

Zie: drager / draagster

erfelijkheidsleer

Zie: genetica

erfelijkheidsonderzoek

een onderzoek aan de hand van een stamboom of DNA om te bepalen bij welke levende of overleden bloedverwanten een erfelijke eigenschap aanwezig is of was. Zie: stamboom, inteelt, prenatale diagnostiek.

erosie

het afslijting en wegspoelen van grond en gesteenten door de werking van wind, water of ijs.

Escherichia coli

een bacteriesoort in menselijke darmen. E.coli wordt ook veel gebruikt bij biotechnologisch onderzoek. Zie: biotechnologie.

essentiële aminozuren

aminozuren die je lichaam nodig heeft, maar niet zelf kan maken. Deze aminozuren moet je dus met je voedsel binnenkrijgen.

ethiek

formuleren wat de grens is tussen aanvaardbaar en onaanvaardbaar; de discussie over waarden en normen. Zie: waarden, normen.

ethogram

een methode om het gedrag van een dier gedurende een bepaalde tijd vast te leggen. Een ethogram maakt het mogelijk om dit op een objectieve wijze te doen, wat nodig is voor goed onderzoek. Door middel van een ethogram inventariseer je de gedragshandelingen (gedragselementen) van een dier(soort). Zie: gedragselement.

ethologie

gedragsonderzoek

etholoog

gedragsonderzoeker. Ethologen onderzoeken het gedrag van dieren.

etter

zie: pus

euchromatine

losse chromatinedraden, zoals die in de kern aanwezig zijn bij een niet-delende cel, dus tijdens de interfase. Het chromatine (DNA en histonen) is niet strak gespiraliseerd. Het DNA is actief en kan worden gebruikt voor transcriptie en DNA-replicatie. Zie: interfase, chromatine, DNA, histonen, transcriptie, DNA-replicatie, heterochromatine.

eukaryoten

organismen waarvan de cellen een kern bezitten (eu = goed of echt, karyon = kern). Eukaryote cellen hebben een ingewikkelder bouw dan prokaryoten. Zie: prokaryoten, endosymbiose, kern.

Eurotransplant

een organisatie in Leiden die als coördinator het beheer voert over orgaantransplantaties in een aantal Europese landen. Eurotransplant heeft daarvoor contact met organisaties voor donorregistratie en ziekenhuizen. Eurotransplant kan snel duidelijk maken waar een donororgaan met het passende HLA-systeem beschikbaar is. Zie: transplantatie, HLA-systeem.

eutrofiëring

de vergroting van de voedselrijkdom van water en bodem, bijvoorbeeld door meststoffen uit de landbouw, het lozen van ongezuiverd afvalwater en zure regen. De voedselrijkdom heeft hier betrekking op de hoeveelheid anorganische stoffen voor planten, dus de meststoffen als nitraten en fosfaten. Bij eutrofiëring door vervuiling is er een overmaat aan meststoffen. Dat veroorzaakt o.a. een sterk toenemende groei van enkele plantensoorten (zoals algen in het water, brandnetels en bramen op het land). Zie: anorganische stoffen, stalmest, kunstmest, stikstofkringloop, zure regen.

evolutietheorie

een wetenschappelijke theorie waarmee Darwin een verklaring gaf voor het ontstaan en veranderen van soorten. De theorie is gebaseerd op individuele verschillen binnen de soort (variatie), natuurlijke selectie en de seksuele selectie. De moderne evolutietheorie (neodarwinistische evolutietheorie) is gebaseerd op de theorie van Darwin en uitgebreid met de kennis van de genetica. Zie: variatie, struggle for life, survival of the fittest, genetica, genoom, genotype, natuurlijke selectie, seksuele selectie, soortvorming, neodarwinistische theorie, creationisme.

excitatie

de reactie van een cel op een prikkel. B.v.: een zintuigcel reageert op een adequate en voldoende sterke prikkel; een impuls in de ene zenuwcel leidt (via de synaps) tot het ontstaan van een impuls in een andere zenuwcel. Zie: impuls, adequate prikkel, prikkeldrempel, zenuwcel, zintuigcel, synaps, exciterende synaps.

exciterende synaps

een synaps waarbij een impulsoverdracht plaatsvindt. Zie: synaps, acetylcholine, noradrenaline, inhiberende synaps.

exocytose

een vorm van uitscheiding van de cel. Daarbij versmelt een membraanbolletje in de cel met het celmembraan, waardoor de inhoud buiten de cel geraakt. Zie: endoplasmatisch reticulum (ER), endocytose, fagocytose, celmembraan.

exon

een deel van een gen dat de erfelijke informatie bevat die via transcriptie en translatie de vorming van een bepaald eiwit mogelijk maakt. Een gen bevat verscheidene exons, die in het DNA van elkaar gescheiden zijn door tussenliggende introns. Zie: intron, eiwitsynthese, transcriptie, translatie.

exopeptidase

een enzym dat aan de uiteinden van een eiwit (polypeptide) aminozuren m.b.v. hydrolyse kan 'losknippen'. Zie: hydrolyse, endopeptidase.

experiment

een test of proef. Daarmee onderzoek je wat er verandert wanneer je voor een van de onafhankelijke variabelen verschillende waarden gebruikt. Bijvoorbeeld een experiment om de groeisnelheid van planten te bepalen bij gebruik van verschillende hoeveelheden mest (de onafhankelijke variabele). Zie: afhankelijke variabele, onafhankelijke variabele, checklist Onderzoek.

experimenteel onderzoek

een onderzoek waarbij je met een test iets uitzoekt. Voorbeeld: je doet een experiment waarbij je de groeisnelheid van planten meet bij verschillende hoeveelheden meststoffen. Je kunt zo bepalen of je hypothese wordt bevestigd of niet. Zie: checklist Onderzoek, hypothese, beschrijvend onderzoek.

exponentiële groei

een groei bv. van een populatie, waarbij het aantal individuen snel toeneemt doordat de groeifactor een vast percentage is van de populatiegrootte. Een exponentiële groei is een onbegrensde groei doordat er geen factoren aanwezig zijn die de groei beperken. Weergegeven in een diagram, waarin de populatiegrootte is uitgezet tegen de tijd, ontstaat een J-vormige curve. Exponentiele groei treedt vaak op bij bacteriën die op een bepaald moment snel kunnen vermeerderen. In die fase is de groei exponentieel, maar uiteindelijk zal de groeisnelheid afnemen. Zie: populatie, populatiegrootte, groeifactor.

extern milieu

het milieu aan de buitenzijde van de dekweefsels van een meercellig organismen. Dat is buiten het lichaam, maar ook de inhoud van het verteringsstelsel zou je extern milieu kunnen noemen. Zie: intern milieu.