P

P-generatie

De generatie waarmee een kruisingsexperiment volgens Mendel wordt gestart. (P is van parentes, Latijn voor 'ouders'). Zie ook: F1- generatie en F2- generatie.

paaibiomassa

de hoeveelheid geslachtsrijpe individuen in een populatie. Zie: biomassa, paaitijd.

paaitijd

de periode van het jaar waarin gepaaid wordt, b.v. bij vissen. In de paaitijd vindt seksueel gedrag plaats en bij veel vissoorten zijn ook veranderingen in het uiterlijk te zien. Bij de meeste vissoorten zetten de vrouwtjes eieren af die vervolgens door een of meer mannetjes worden bevrucht (uitwendige bevruchting). Zie: gedrag, seksuele voortplanting, seksuele selectie, uitwendige bevruchting, paaibiomassa, paartijd.

paartijd

de periode van het jaar waarin gepaard wordt, b.v. bij vogels, zoogdieren. In de paaitijd vindt seksueel gedrag plaats, waarbij een of meer eicellen in het lichaam van het vrouwtje worden bevrucht (inwendige bevruchting). Zie: gedrag, seksuele voortplanting, seksuele selectie, inwendige bevruchting, paaitijd.

PAK's

polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Ingewikkeld gebouwde en moeilijk afbreekbare koolstofverbindingen, samen te vatten als roet- en teer deeltjes. PAK's zijn vrijwel allemaal kankerverwekkend. Deze stoffen komen o.a. vrij bij aangebrand voedsel, bij het roosteren van vlees en brood (barbecuen) en als roetdeeltjes in schoorstenen en in de uitlaat van verbrandingsmotoren. Zie: carcinogeen.

pandemie

een wereldomvattende epidemie. Zie: epidemie.

parasitisme

een vorm van samenleving van twee soorten, waarbij één soort voordeel en de ander nadeel ondervindt. De een profiteert daarbij van de ander zonder die onmiddellijk te doden. Voorbeeld: een bloedzuiger (parasiet) en een mens (gastheer). Zie: samenlevingsvormen.

parasympathisch zenuwstelsel

het deel van het autonoom zenuwstelsel dat de werking van organen regelt tijdens rust van het lichaam. Zie: autonoom zenuwstelsel, orthosympathisch zenuwstelsel.

parathormoon (PTH)

een hormoon uit de bijschildklier. PTH verhoogt de calciumconcentratie in het bloed door de afbraak van calciumfosfaat in botten. Zie: bijschildklier.

parthenogenese

een vorm van aseksuele voortplanting waarbij onbevruchte, haploïde eicellen uitgroeien tot nieuwe individuen. Zie: aseksuele voortplanting.

passief transport

een vorm van transport van een stof waarvoor geen extra energie nodig is, zoals de diffusie van water door een membraan. Zie: diffusie, actief transport.

passieve immunisatie

Zie: specifieke afweer, antigeen, immunoglobuline, immuun, natuurlijke passieve immunisatie, kunstmatige passieve immunisatie. Zie ook: natuurlijke actieve immunisatie, kunstmatige actieve immunisatie.

pasteuriseren

kort verwarmen van b.v. melk (b.v. enkele seconden op 70 °C). Daardoor gaan de micro-organismen dood, maar niet de sporen daarvan. De houdbaarheid van voedingsmiddelen zoals melk kan door het pasteuriseren met enkele dagen worden verlengd. Zie ook: steriliseren (2), conserveringsmethoden.

PCR-techniek

(Engels: polymerase chain reaction) een laboratoriumtechniek om stukjes DNA te vermeerderen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het enzym DNA-polymerase. Zie: DNA-polymerase, biotechnologie.

pees

een stevige verbinding van een spier aan een bot. Een pees bestaat uit speciaal en sterk bindweefsel en is slecht doorbloed. Zie: skeletspier.

peeslichaampje

peeslichaampje van Golgi, een rekzintuig in de pezen van spieren die de spanning in de pees meet. De peeslichaampjes kunnen de spierspanning reguleren door via reflexen (ruggenmerg) de eigen spier te ontspannen en de antagonist te activeren. Zie: pees, reflex, ruggenmerg, antagonisten.

penicilline

een antibioticum. Het is een stof die door de schimmel Penicillium wordt gemaakt. Met een antibioticum kan de groei van (ziekteverwekkende) bacteriën worden geremd. Penicilline tast de celwanden van groeiende bacteriën aan. Zie: antibioticum.

penis

het deel van het mannelijk geslachtsorgaan waarmee zaadcellen bij de baarmoedermond kunnen worden gebracht.

pens

het eerste deel van het maagstelsel bij herkauwers. In de pens leven endosymbiontische micro-organismen (bacteriën en eencellige dieren) die leven van het plantenmateriaal dat de herkauwer eet. Zie: endosymbiose.

pepsine / peptase

een enzym uit de maagwand dat eiwitmoleculen (grote polypeptiden) omzet in kleinere polypeptiden. Bij deze reactie worden peptidebindingen door hydrolyse verbroken. Zie: enzym, peptidebinding, hydrolyse, polypeptide,.

peptidase

een enzym uit de alvleesklier dat polypeptiden omzet in tri- en dipeptiden. Bij deze reactie worden peptidebindingen door hydrolyse verbroken. Zie: enzym, peptidebinding, hydrolyse, eiwit, tripeptide, dipeptide, endopeptidase, exopeptidase.

peptide

Zie: eiwit.

peptidebinding

de verbinding tussen twee aminozuren in een eiwit (dipeptide, tripeptide, polypeptide). Daarbij is de zuurgroep (-COOH) van het ene aminozuur verbonden met de aminogroep (-NH2) van het andere aminozuur. Een peptidebinding kan o.a. door hydrolyse worden verbroken. Bij de vertering verloopt de hydrolyse dankzij enzymen zoals pepsine en peptidase. Zie: eiwit, hydrolyse, pepsine, peptidase, endopeptidase, exopeptidase.

perifeer zenuwstelsel

het deel van het zenuwstelsel dat buiten het centraal zenuwstelsel ligt. Het perifeer zenuwstelsel voert impulsen naar het centraal zenuwstelsel of geeft impulsen door vanaf het centraal zenuwstelsel naar de rest van het lichaam. Zie: centraal zenuwstelsel, impuls.

periodieke onthouding

een vorm van anticonceptie, waarbij niet wordt gevreeën tijdens de vruchtbare periode van de vrouw. Dit is een onbetrouwbare methode. Zie ook: anticonceptie, voorbehoedmiddel.

peristaltische beweging

de bewegingen van kring- en lengtespieren in de darmwand waardoor de spijsbrij door het verteringsstelsel wordt getransporteerd. Behalve voor het voortstuwen zorgen de darmwandspieren ook voor het mengen en kneden van de spijsbrij.

permeabel

doorlatend; grote en kleine moleculen kunnen een scheidingslaag passeren (bijvoorbeeld een celwand van een plantencel of een lekke regenjas). Zie: semi-permeabel / selectief permeabel.

persistent

niet veranderend, blijvend. B.v. bestrijdingsmiddelen kunnen persistent zijn, zodat ze gedurende lange tijd onveranderd (dus schadelijk) in het milieu aanwezig blijven.

Persona

de merknaam voor een apparaatje, waarmee de vrouw zelf aan de hand van haar urine kan bepalen wanneer zij in haar vruchtbare periode zit.

pessarium

een voorbehoedmiddel; een kapje van dun rubber dat een vrouw in de vagina. kan aanbrengen. Het voorkomt dat zaadcellen in de baarmoeder komen. Het beschermt niet voldoende tegen een besmetting met micro-organismen die soa's kunnen veroorzaken. Zie: condoom.

pest

zwarte dood. Een besmettelijke bacterie-infectie die wordt veroorzaakt doordat een mens wordt gestoken door een vlo die met pestbacteriën is besmet. Daarna kan de bacterie van mens tot mens worden overgebracht via speekselcontact, adem, hoesten of niezen. Er zijn verschillende soorten van pest, zoals builenpest en longpest. De aandoeningen veroorzaken o.a. koorts, rillingen, een snelle maar zwakke hartslag, zwelling van lymfeklieren. Zonder behandeling is de pest dodelijk. De bacteriën zijn te bestrijden met antibiotica. De kans op besmetting kan worden verkleind door een goede hygiëne en een vaccin. Zie: antibioticum, specifieke afweer, kunstmatige actieve immunisatie, vaccin.

pesticiden

bestrijdingsmiddelen, zoals die in de landbouw worden gebruikt om gewassen te beschermen tegen insecten en micro-organismen.

pH-optimum

de ideale pH-waarde, bijvoorbeeld voor een enzymreactie. Het is de pH-waarde waarbij de hoogste enzymactiviteit gemeten kan worden. Zie: optimumwaarde, enzym, homeostase.

Pi

H3PO4, een anorganische fosfaatgroep. Pi speelt o.a. een rol bij de vorming van ATP uit ADP en omgekeerd. Bij de reactie van ADP met Pi ontstaat ATP. De energie voor deze reactie kan worden geleverd bij de dissimilatie van bv. glucose. Bij de reactie waarbij Pi loslaat van ATP (waardoor ADP ontstaat) komt energie vrij. Zie: ADP, ATP, fosforylatie, creatinefosfaat, aërobe dissimilatie, anaërobe dissimilatie.

pigment

kleurstof, zoals kleurstoffen in plantencellen (b.v. bladgroen) en kleurstoffen in voedsel (bepaalde additieven). Zie: plastide, chloroplast, chromoplast, vacuole, additieven.

pil

een anticonceptiemiddel dat de hormoonhuishouding bij de vrouw zodanig verandert, dat er geen zwangerschap ontstaat. Er zijn veel verschillende soorten pillen. De meest gebruikte pil bevat oestrogenen en/of progesteron. Deze hormonen remmen de hypofyse in de aanmaak van de hormonen FSH en LH. Dat belemmert de rijping van de follikels en de eisprong. Progesteron beïnvloedt bovendien het slijmvlies in de baarmoederhals, waardoor zaadcellen minder makkelijk kunnen passeren. Zie: anticonceptie, oestrogenen, progesteron, hypofyse, FSH, LH, follikel, eisprong, combinatiepil, meerfasenpil, minipil.

pinocytose

een vorm van endocytose waarbij een vloeistof in een cel wordt opgenomen. Het celmembraan vormt een instulping zodat een klein blaasje met de opgenomen vloeistof in de cel ontstaat. Zie: endocytose.

pioniersoort

een soort die zich als een van de eerste kan vestigen in een kaal en leeg gebied. Voorbeeld: de eerste plantensoorten en diersoorten die verschijnen in afgekoelde lavavelden, afgebrande bossen, opgespoten land. Pioniersoorten groeien snel, produceren veel nakomelingen, worden verspreid door wind of water en hebben een grote tolerantie voor milieudynamiek. Zie: successie, dynamiek, tolerantie, generalist, pioniersoort, specialist, climaxstadium.

pionierstadium

een beginstadium van een successie, waarbij vooral pioniersoorten goed kunnen leven. Zie: successie, pioniersoort, climaxstadium.

piramide van energie/biomassa

een schematische weergave van een ecosysteem waarin te zien is hoeveel chemische energie/biomassa aanwezig is in elk trofisch niveau (producenten, consumenten van de 1e orde, 2e orde, enz). Zie: trofisch niveau, voedselketen.

PKU

fenylketonurie. Een erfelijke aandoening waarbij het aminozuur fenylanaline niet kan worden omgezet in een ander aminozuur. Ophoping van fenylalanine veroorzaakt een verstoring van de stofwisseling, en kan leiden tot hersenbeschadiging en zwakzinnigheid. Met een hielprik kan het bloed van baby's worden getest op PKU. Zie: erfelijk.

plaag

een tijdelijke hoge populatiedichtheid van een bepaalde soort. Een plaag kan een ecosysteem verstoren. Plagen kunnen een natuurlijke oorzaak hebben, maar ook de mens heeft veel invloed op het ontstaan van een plaag. Zie: ecosysteem, dynamisch evenwicht.

placebo

een nep-middel, dus zonder werkzame stof. Een placebo wordt vaak gebruikt bij een blind en dubbelblind onderzoek naar de werking van geneesmiddelen. Zie: blind onderzoek, dubbelblind onderzoek.

placenta

moederkoek. De placenta wordt zowel door het embryo gevormd, als door het baarmoederslijmvlies van de moeder. Dankzij de placenta kunnen allerlei stoffen tussen moeder en kind worden uitgewisseld. Zo krijgt het kind voedingsstoffen, zuurstof, antistoffen en hormonen van het bloed van de moeder en geeft het kind afvalstoffen (koolstofdioxide en ureum) en andere stoffen aan het bloed van de moeder af. De placenta groeit mee met de groei van het kind. Na de derde maand neemt de placenta de productie van het hormoon progesteron over van het geel lichaam in de eierstok. Door dit progesteron blijft de hypofyse geremd in de productie van FSH en LH, zodat er geen nieuwe eicellen vrijkomen. Tevens neemt de placenta de productie van het hormoon oestradiol over van de follikelcellen, zodat de groei van baarmoederslijmvlies aanhoudt. Zie: progesteron, FSH, LH, oestradiol, follikel, natuurlijke passieve immunisatie.

plasma-eiwitten

bloedeiwitten. Deze eiwitten in de bloedvloeistof vormen ongeveer zeven procent van het bloedvolume. Ze bestaan uit de volgend eiwitten: - albuminen (ongeveer 40 gram per liter), zorgen voor de colloid-osmotische druk; - globulinen (ongeveer 23 gram per liter), spelen een rol in het afweersyteem; - fibrinogeen (ongeveer 3 gram per liter), belangrijk bloedstollingseiwit. Zie: albuminen, globulinen, specifieke afweer, fibrinogeen, bloedstolling.

plasmacellen

cellen die zijn gevormd uit B-lymfocyten. Plasmacellen zorgen voor de productie van de antistoffen (immunoglobulinen) tegen een ziekteverwekker. Zie: specifieke afweer, B-lymfocyt, immunoglobuline, natuurlijke actieve immunisatie, kunstmatige actieve immunisatie.

plasmagroei

de toename van cytoplasma in een nieuw gevormde cel tijdens de G1-fase van de celcyclus. Zie: celcyclus.

plasmide

een cirkelvormig stukje DNA dat naast de chromosomen aanwezig is in bv. bacteriën en gisten. Plasmiden delen zelfstandig en kunnen worden gebruikt bij genetische modificatie. Zie: biotechnologie, genetische modificatie.

plasmolyse

een osmotisch proces in de cel dat plaatsvindt wanneer een plantencel in een sterke (zout-) oplossing ligt. De oplossing buiten het celmembraan is hypertoon, zodat er water uit de celinhoud stroomt. Daardoor krimpt de cel en wordt kleiner dan de ruimte binnen de celwand. Het celmembraan komt daardoor plaatselijk los van de celwand. Zie: celwand, celmembraan, semi-permeabel, osmose.

plastide

een celorganel in de plantencel. Er zijn drie typen plastiden (chloroplast, chromoplast, amyloplast) die in elkaar kunnen overgaan. Zie: chloroplast, chromoplast, amyloplast.

polarisatie

een proces waardoor een zintuig- of zenuwcel een ladingsverschil creëert tussen de binnenkant en de buitenkant van het celmembraan. Dit gebeurt door het actieve transport van Na+-ionen en K+-ionen (natrium-kaliumpomp). Tijdens de polarisatie bevindt zich buiten het celmembraan een overmaat aan Na+-ionen, binnen de cel een overmaat aan K+-ionen. Door de polarisatie ontstaat de rustpotentiaal. Wanneer een actiepotentiaal optreedt, verandert de polarisatie van het membraan. Zie: zintuigcel, zenuwcel, natrium-kaliumpomp, rustpotentiaal, actiepotentiaal, depolarisatie, repolarisatie, hyperpolarisatie.

polio

kinderverlamming, poliomyelitis. Een aandoening die wordt veroorzaakt door het poliovirus. Het virus veroorzaakt o.a. ontstekingen aan de zenuwcellen van de hersenstam en het ruggenmerg. De aandoening kan worden voorkomen door inenting met het poliovaccin (kunstmatige actieve immunisatie). Deze vaccinatie kan zijn opgenomen in de DKTP-injectie, een gecombineerd vaccin tegen verschillende ziekteverwekkers. Zie: specifieke afweer, kunstmatige actieve immunisatie, vaccin, virus, DKTP-injectie.

polycondensatie

het ontstaan van lange ketenvormige moleculen uit kleinere, zoals de vorming van eiwitten uit aminozuren. Hiervoor is een enzym en water nodig. Zie: polypeptide, hydrolyse.

polygamie

de relatievorm waarbij één mannetje met meerdere vrouwtjes paart (polyandrie is een relatievorm waarbij één vrouwtje met meerdere mannetjes paart).

polymeer

een lang ketenvormig molecuul, zoals kunststoffen (plastic), zetmeel, polypeptide, polysacharide. Zie: polypeptide, polysacharide.

polypeptide

een eiwit dat bestaat uit een of meer lange ketens van aminozuren. Zie ook: tripeptide, dipeptide, aminozuur.

polyploïdie

de aanwezigheid van een veelheid van het aantal chromosomen dat gebruikelijk is voor de soort. B.v.: door een afwijkend verlopende mitose kunnen 4n-cellen ontstaan i.p.v. diploïde (2n) cellen.

polysacharide

een meervoudige suiker waarvan een molecuul bestaat uit een groot aantal monosachariden. Bv.: zetmeel, glycogeen, pectine, cellulose. Zie: monosacharide, hexose, zetmeel, glycogeen, cellulose.

poollichaampje

een cel die tijdens de meiose door de celdeling ontstaat, maar kleiner is dan de andere cel. Tijdens de oögenese wordt tweemaal een poollichaampje gevormd: één na meiose I en één na meiose II. Zie: oögenese, meiose.

populatie

alle individuen van een bepaalde soort binnen een bepaald gebied. Meestal vindt de voortplanting plaats met individuen binnen de populatie. Voorbeelden: de populatie reeën op de Veluwe, de populatie regenwormen in een grasveld. Zie: soort, levensgemeenschap.

populatiedynamiek

de schommelingen van het aantal individuen van een populatie in de loop van de tijd. Voor de populatiedynamiek van een soort is het belangrijk om ook een beeld te hebben van de aantallen individuen van de verschillende leeftijdsklassen of ontwikkelstadia (zoals het aantal geslachtrijpe individuen, eieren en larven). Zie: populatie, populatiegrootte, groeifactor.

populatiegenetica

de wetenschap die de genotypische samenstelling van populaties bestudeert. Zie: genotypefrequentie, allelfrequentie, Hardy-Weinberg-evenwicht.

populatiegrootte

het aantal individuen waaruit een populatie bestaat. De populatiegrootte wordt o.a. bepaald aan de hand van cijfers voor geboorte, sterfte, immigratie en emigratie. Zie: populatie, immigratie, emigratie, populatiedynamiek.

positieve feedback

zie: positieve terugkoppeling.

positieve terugkoppeling

de wijze waarop een afwijking van de norm leidt tot een versterkende actie. Bij een positieve terugkoppeling zorgt de effector voor een vergroting van de afwijking van de norm, dus niet voor een tegengestelde actie (zoals bij negatieve terugkoppeling). Daarom is positieve terugkoppeling niet geschikt voor regelkringen zoals die nodig zijn voor de homeostase. B.v.: de oxytocineproductie tijdens het geboorteproces versnelt door positieve terugkoppeling de uitdrijving van het kind (weeën). Zie: regelkring, effector, oxytocine, negatieve terugkoppeling , homeostase.

postsynaptisch membraan

Zie: synaps.

pre-embryo

alle stadia van de embryonale ontwikkeling tussen bevruchting en de aanleg van de zogeheten primitiefstreep, een instulping die na ca. 14 dagen op het embryo zichtbaar wordt in de bovenste cellaag van de kiemschijf. Zie: embryo, kiemschijf.

predatiedruk

de mate waarin organismen het risico lopen opgegeten te worden. Zie: interspecifieke relatie.

predator

een roofdier (carnivoor) dat levende dieren gebruikt als voedselbron. Zie ook: carnivoor, aaseter, consumenten, voedselketen.

predator-prooi relatie

een vorm van samenleving van twee soorten, waarbij één soort voordeel en de ander nadeel ondervindt. De predator profiteert van de prooidieren door ze te doden en op te eten. Voorbeeld: een sperwer eet koolmezen. Zie: samenlevingsvormen.

prenatale diagnostiek

het onderzoek naar mogelijke erfelijke afwijkingen bij een embryo of foetus. Zie daarvoor: vlokkentest, vruchtwaterpunctie, navelstrengpunctie, echoscopie.

presynaptisch membraan

Zie: synaps.

prikkel

een verandering in de omgeving (b.v. geluid, licht) of in het eigen lichaam (b.v. koolstofdioxidegehalte, pH) die door receptoren kan worden opgevangen. Daarvoor moet er sprake zijn van een soort prikkel waarvoor de zintuigcel gevoelig is (adequate prikkel). Bovendien moet de prikkel voldoende sterk zijn (minstens zo sterk als de prikkeldrempel). Er zijn veel verschillende typen prikkels: mechanische, elektrische, chemische, licht- en temperatuurprikkels. Na verwerking van de prikkel in het centraal zenuwstelsel kan een reactie optreden, zoals een bepaald gedrag. Zie: uitwendige prikkel, inwendige prikkel, receptor, adequate prikkel, prikkeldrempel, motivatie, reflex.

prikkeldrempel

Bij receptoren (zoals zintuigcellen): de minimale intensiteit (de drempelwaarde voor de energie-inhoud) die een prikkel voor een zintuigcel moet hebben om een reactie te veroorzaken in een zenuwcel die verbonden is met die zintuigcel. Bij gedrag: de sterkte van een adequate prikkel die minstens nodig is om een bepaald gedrag te veroorzaken. Of dat gedrag ook plaatsvindt, hangt sterk af van de motivatie. Bij veel motivatie is een prikkel met de drempelwaarde al voldoende. Wanneer de motivatie laag is, zal de prikkel (veel) sterker moeten zijn om een bepaald gedrag te veroorzaken. Zie: drempelwaarde, adequate prikkel, zintuigcel, motivatie.

prikkelgeleidingsysteem

het elektrische systeem van het hart, waardoor de boezems en kamers op de juiste wijze samentrekken. Dankzij het prikkelgeleidingsysteem kan de samentrekking van het hartspierweefsel door het hart zelf worden uitgevoerd. Het prikkelgeleidingsysteem bestaat uit vier delen: de SA-knoop (= de sinusknoop), de AV-knoop (atrio-ventriculaire knoop), de bundel van His en de Purkinjevezels. Zie: SA-knoop, AV-knoop, bundel van His, Purkinjevezels, systole.

primaire eiwitstructuur

de bouw van een eiwit zoals die wordt bepaald door de volgorde van alle aminozuren in dat eiwit. Zie: eiwit, eiwitsynthese. Zie ook: secundaire eiwitstructuur, tertiaire eiwitstructuur, quaternaire eiwitstructuur.

primaire geslachtskenmerken

de geslachtsorganen waarmee je wordt geboren, zoals penis en vagina. Zie ook: secundaire geslachtskenmerken.

primaire productie

de productie van organisch materiaal door autotrofe organismen (de producenten) uit anorganische stoffen en energie. De primaire productie berust op fotosynthese (zoals bij planten en fotosynthetiserende bacteriën) en de chemosynthese (door chemosynthetiserende bacteriën). De netto primaire productie vormt de basis voor de secundaire productie. Zie: autotroof, producenten, fotosynthese, chemosynthese, bruto primaire productie, netto primaire productie, secundaire productie.

prion

een eiwitcomplex dat in staat in om ziektes te veroorzaken, zoals BSE bij runderen, scrapie bij schapen en de ziekte van Creutzfeldt-Jacob bij mensen. Een prion kan andere prioneiwitten veranderen in prionen, waardoor de ziekte die zij veroorzaken besmettelijk kunnen zijn. Deze prionziektes zijn vaak dodelijk, doordat (hersen)cellen niet meer kunnen functioneren. Zie: BSE.

producenten

de autotrofe organismen die de primaire productie in een ecosysteem uitvoeren, dus fotosynthetiserende organismen (zoals planten en fotosynthetiserende bacteriën) en chemosynthetiserende bacteriën. Zie: primaire productie, fotosynthese, chemosynthese, voedselketen, voedselweb, trofisch niveau.

productiviteit

de productie aan organische stof per eenheid van tijd en oppervlakte en/of volume. Door het juist meten van de productiviteit kan b.v. de netto primaire productie van ecosystemen met elkaar worden vergeleken. Zie: primaire productie, secundaire productie.

proefondervindelijk leren

leren van ervaringen die je hebt met het uitvoeren van bepaald gedrag. Zie: operante conditionering, trial-and-error, leren.

profase

eerste fase van de mitose waarbij de verdubbelde chromosomen zijn verkort en verdikt. Zie: mitose, karyogram.

profase I

eerste fase van meiose I. In het begin van profase I spiraliseren de chromosomen; het kernmembraan gaat verdwijnen. Op het eind van profase I is het kernmembraan verder afgebroken, delen de centriolen zich en ontstaat de spoelfiguur. Tijdens profase I vindt crossing-over plaats. Zie: meiose, meiose I, centriool, equatorvlak, crossing-over.

profase II

eerste fase van meiose II: de chromosomen spiraliseren opnieuw, het kernmembraan verdwijnt, de centriolen delen opnieuw en er ontstaat een spoelfiguur. Zie: meiose, meiose II, centriool.

progesteron

een zwangerschapshormoon, dat wordt geproduceerd door het geel lichaam en door de placenta. Het is een van de werkzame stoffen van de anticonceptiepil. Progesteron maakt het baarmoederslijmvlies gereed voor de innesteling van het embryo doordat het de ontwikkeling van het baarmoederslijmvlies stimuleert. Daarnaast stimuleert progesteron de groei van melkklierweefsel en verhoogt het de lichaamstemperatuur. Progesteron remt de hypofyse bij de aanmaak van FSH en LH. Zo wordt voorkomen dat er tijdens de zwangerschap eicellen vrijkomen uit de eierstokken. Zie: geel lichaam, placenta, LH, FSH, pil.

prokaryoten

cellen zonder kern en andere celorganellen die wel in eukaryote cellen aanwezig zijn (pro = voor, karyon = kern). Prokaryoten zijn eencellige organismen zoals bacteriën, die eenvoudiger van bouw en kleiner zijn dan eukaryote cellen. Zie: eukaryoten.

prolactine

een hormoon uit de hypofyse-voorkwab dat de melkafgifte bevordert en de afgifte van LH en FSH remt. Zie: hypofyse, LH, FSH.

prostaat

een deel van het mannelijk geslachtsorgaan dat vocht toevoegt aan de zaadcellen waardoor ze beter kunnen zwemmen. Dit vocht komt vrij bij een zaadlozing en neutraliseert de zure omgeving van de vagina. Zie: zaadvocht.

prostaglandinen

hormonen die overal in de cellen van het lichaam worden geproduceerd. Ze worden gevormd uit vetzuren. Prostaglandinen ontstaan o.i.v. de stimulerende hormonen daarvoor. De foetus maakt vlak voor zijn geboorte prostaglandinen die (samen met oxytocine van de moeder) de samentrekking van de baarmoederspier stimuleren en de baarmoedermond zacht maken. Ook zorgen prostaglandinen ervoor dat de bloedvaten van de navelstreng samentrekken, waardoor bloedverlies van de pasgeborene wordt voorkomen. Zie: hormoon, oxytocine.

proteoom

alle verschillende eiwitten in een cel of organisme. Het is de samenstelling van alle 'eigen' eiwitten op een bepaald moment, die door de eiwitsynthese van het organisme zijn geproduceerd. Het proteoom wisselt voortdurend afhankelijk van de omstandigheden en de ontwikkeling van een cel. De studie van het proteoom noem je proteomics. Zie: eiwitsynthese, regelgen.

proto-oncogen

een regelgen dat de celdeling stimuleert. Een proto-oncogen codeert voor een eiwit dat als een interne boodschapperstof in de cel functioneert. B.v.: wanneer een receptor op het celmembraan bindt met een groeihormoon, brengt dit boodschappereiwit het groeisignaal over naar de celkern. Dit zet de cel aan om te gaan delen. Wanneer een proto-oncogen muteert, kan een proto-oncogen veranderen in een oncogen. Het oncogen kan de celdeling stimuleren zonder de regeling door een groeihormoon. Er is dan sprake van ongecontroleerde groei, waardoor een tumor kan ontstaan. Zie: regelgen, receptor, interne boodschapperstof, oncogen, tumor, tumor-suppressorgen.

psychische veranderingen

veranderingen in stemming en gedrag, die bijvoorbeeld veroorzaakt worden door de toename of afname van geslachtshormonen in het lichaam. Psychische veranderingen treden bijvoorbeeld op tijdens de groei (de puberteit), maar ook tijdens en na een zwangerschap. Symptomen zijn vaak verhoogde emotionaliteit, depressies, onzekerheden en zelfs angstaanvallen.

PTC

fenylthiocarbamide. Een bitter smakende stof. Het is erfelijk bepaald of je deze stof kunt proeven. Zie: erfelijk, genotype, fenotype.

puberteit

de tijd (ongeveer tussen het 10e en 18e levensjaar), waarin veranderingen in de hoeveelheid geslachtshormonen ervoor zorgen dat je in staat bent tot voortplanten. Die tijd gaat gepaard met de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken en psychische veranderingen. Zie: psychische veranderingen, secundaire geslachtskenmerken.

puntmutatie

een verandering van één nucleotide, zodat in het DNA of RNA op die plaats een andere base zit bij het aflezen. Zie: nucleotide, genmutatie.

pupil

de opening in de iris van een oog, waardoor licht een oog binnenkomt. Zie: pupilreflex.

pupilreflex

een niet bewuste reactie van het oog op de hoeveelheid licht. Bij veel licht zorgen de kringspiertjes in de iris ervoor dat de pupilopening kleiner wordt. Bij weinig licht vergroot de pupilopening zich. Zie: iris, reflex, receptor, adequate prikkel, autonoom zenuwstelsel.

Purkinjevezels

de zijtakken van de bundel van His die de prikkels doorgeven aan de hartspier. De Purkinjevezels vormen de laatste schakel van het prikkelgeleidingsysteem van het hart. Zie: prikkelgeleidingsysteem, SA-knoop, AV-knoop, bundel van His.

purperbacteriën

fotosynthetiserende bacteriën die geen chlorofyl, maar een rood-paars fotopigment gebruiken om lichtenergie op te kunnen vangen. Zie: fotosynthese, producenten.

pus

etter. De melkachtige vloeistof die ontstaat bij een ontstoken wond. Pus bestaat uit weefselvocht, bacteriën en dode fagocyten. Zie: fagocyt, aspecifieke afweer.

pyrodruivenzuur

een C3-verbinding die ontstaat bij de splitsing van glucose (C6-verbinding). Pyrodruivenzuur is het product van de glycolyse. Het kan worden gebruikt in de aërobe dissimilatie, waarbij het in de vorm van een acetylgroep wordt ingevoerd in de citroenzuurcyclus. Door de citroenzuurcyclus en de ademhalingsketen levert dat veel ATP op. Het kan ook worden verwerkt in de gisting, wat geen extra ATP oplevert. Zie: aërobe dissimilatie, anaërobe dissimilatie, glycolyse, citroenzuurcyclus, ademhalingsketen, ATP, gisting.