K

kalendermethode

zie: periodieke onthouding.

kaliumpoort

een speciaal eiwit in het celmembraan van zintuig- en zenuwcellen die een transportkanaal voor K+-ionen vormt. Vlak na een depolarisatie gaan veel kaliumpoorten open, waardoor de vergrote uitstroom van K+-ionen de membraanpotentiaal sterk verandert. Dit herstel van oorspronkelijke potentiaalverschil is de repolarisatie. Zie: zintuigcel, zenuwcel, transporteiwit, depolarisatie, actiepotentiaal.

kamer

de ruimte in het hart die bloed ontvangt vanuit de boezem en daarna wegpompt uit het hart in een slagader. Er is een rechter kamer (voor de kleine bloedsomloop) en een linker kamer (voor de grote bloedsomloop). Zie: bloedsomloop, boezem.

kanker

een ziekte waarbij cellen niet stoppen met delen. De woekerende cellen kunnen het omringende weefsel en de rest van het lichaam beschadigen. De ongecontroleerde celvermeerdering kan ontstaan door een verandering in het DNA van de cellen. Die verandering is een mutatie die kan zijn veroorzaakt door straling, giftige stoffen of een virus. Zie: tumor, goedaardig gezwel, kwaadaardig, metastaseren, carcinogeen, mutatie.

kapsel van Bowman

het deel van een niereenheid (nefron) dat rond een glomerulus zit. Het kapsel van Bowman is het eerste deel van het nierkanaaltje. Het vangt de voorurine op die door filtratie vanuit de glomerulus is vrijgekomen. Zie: nier, niereenheid, nefron, glomerulus, filtratie, voorurine, nierkanaaltje.

karyogram

chromosomenportret; een microscopische foto van alle chromosomen van een delende cel tijdens de profase. Met knip- en plakwerk zijn de homologe chromosomen bij elkaar gelegd (bijvoorbeeld chromosoom 7A en 7B liggen naast elkaar). Bovendien liggen alle chromosomen op een volgorde (van 1A/B t/m 23A/B), die wordt bepaald door de grootte en de vorm. De chromosomen zijn verkort en verdikt en elk chromosoom bestaat uit 2 chromatiden, die in het centromeer nog aan elkaar zitten Met een karyogram kunnen zichtbare afwijkingen aan de chromosomen herkenbaar zijn. Zie: DNA-test, homologe chromosomen, replicatie, chromatide, centromeer, mitose, profase.

katalyse

de afbraak van organische moleculen door enzymen. Zie: enzym, activeringsenergie, hydrolyse.

kegeltje

een receptorcel in het netvlies die gevoelig is voor de helderheid van gekleurd licht. Hun vorm is puntig. Er zijn drie typen kegeltjes die respectievelijk het meest gevoelig zijn voor rood, groen en blauw licht. Met deze drie typen kunnen zeer veel verschillende andere kleuren worden waargenomen. De prikkeldrempel van kegeltjes is hoger dan die voor staafjes. De hoogste dichtheid van kegeltjes in het netvlies is in de gele vlek, daarbuiten komen ze in veel kleinere aantallen voor. Zie: netvlies, zintuigcel, staafje, receptor, prikkeldrempel, gele vlek, receptief veld.

kern

nucleus. Het organel in de eukaryote cel waarin de erfelijke informatie (DNA) is opgeslagen. Rond de kern zit het kernmembraan dat poriën bevat om een goed contact tussen de kerninhoud en de rest van de cel mogelijk te maken. Het DNA regelt de celprocessen. Zie: kernmembraan, DNA, chromosoom, cel, celdeling, kerndeling, eukaryoten.

kerndeling

een onderdeel van de celdeling. Het erfelijke materiaal (DNA) wordt verdeeld over de twee nieuwe cellen. Zie ook: celcyclus, celdeling, mitose, meiose.

kernmembraan

het membraan rond de kern. In dit membraan zitten poriën die een goed contact tussen de kerninhoud en de rest van de cel mogelijk maken. Zie: kern, kernporie.

kernporie

een opening in het kernmembraan. Dankzij de kernporiën is er contact tussen het DNA in de kern en de rest van de celinhoud. Dat contact is b.v. nodig om de informatie in het DNA over te kunnen brengen naar de celorganellen die bij de eiwitsynthese zijn betrokken. Zie: kern, kernmembraan, eiwitsynthese.

kerntemperatuur

de temperatuur binnenin een lichaam waar de vitale organen liggen (hart, longen, lever, hersenen). Deze temperatuur is normaal ongeveer 37 °C. Zie: schiltemperatuur, koorts, homeostase.

kerntransplantatie

een techniek voor het maken van transgene organismen. Daarbij wordt een celkern van een volwassen gedetermineerde cel, na opheffing van die determinatie, overgezet in een eicel waaruit de kern is verwijderd. Zie: celdeterminatie, GGO, biotechnologie.

keto(n)zuur

een organisch zuur (van koolstof, waterstof en zuurstof) waarbij aan één van de niet-eindstandige koolstofatomen een zuurstofatoom met dubbele binding zit (C=O, keto(n)groep). Aan een van de eindstandige koolstofatomen zit een zuurgroep (-COOH). B.v. pyrodruivenzuur.

KI / kunstmatige inseminatie

de kunstmatige toediening van zaadcellen in een vrouwelijke dier. Bij veel landbouwhuisdieren worden de dieren op deze manier bevrucht. Zie: biotechnologie.

kiemlaag

de laag in de opperhuid die nieuwe huidcellen vormt. Zie: opperhuid.

kiemschijf

het deel van een embryo dat zich gaat ontwikkelen tot de foetus. De kiemschijf zit met de hechtsteel vast aan de binnenzijde van de trofoblast. In de kiemschijf ontstaan twee holtes: het dooierblaasje en de amnionholte. Zie: blastulastadium, trofoblast, hechtsteel, amnionholte, dooierblaasje.

kiemweefsel

weefsel in de geslachtsorganen (eierstokken en zaadballen) waarin de geslachtscellen (gameten) worden gevormd.

kinkhoest

een bacteriële infectie van de slijmvliezen van de luchtwegen, die vooral bij kinderen optreedt. Kinkhoest verspreidt zich vooral via vochtdruppeltjes in de lucht. Mogelijke verschijnselen van kinkhoest zijn: verkoudheidsverschijnselen met hoestbuien, een gierend ademhalingsgeluid als gevolg van een verkramping van de stemspleet en het ophoesten van dik taai slijm. Een eerste besmetting met kinkhoest geeft niet altijd volledige afweer, maar een tweede besmetting is meestal zo licht, dat die nauwelijks wordt opgemerkt. Door een DKTP-injectie (een samengestelde vaccinatie tegen difterie, kinkhoest, tetanus, polio) kunnen kinderen worden beschermd tegen deze aandoeningen. Zie: specifieke afweer, kunstmatige actieve immunisatie, vaccin, DKTP-injectie.

kJ / kilojoule

een eenheid voor de energie. Zie: Binas.

klassieke conditionering

een vorm van leren die de Rus Pavlov (1895) voor het eerst heeft beschreven. Daarbij brengt een dier twee verschillende prikkels met elkaar in verband. Zo begint een hond al te kwijlen wanneer hij een belletje hoort, omdat het dier die bel ook steeds hoorde toen hij voedsel kreeg. Zie: leren, operante conditionering.

klaverbladstructuur

de ruimtelijke structuur van tRNA, waarvan de vorm lijkt op die van een klaverblad. De lineaire tRNA-keten is opgerold, waarbij afwisselend dubbelstrengig en enkelstrengig RNA voorkomt. Het dubbelstrengige RNA wordt bijeengehouden door waterstofbruggen. Zie: tRNA, waterstofbrug.

kleine bloedsomloop

Zie: bloedsomloop.

kleine hersenen

een relatief klein en sterk geplooid deel van de hersenen in het achterhoofd. De kleine hersenen zijn o.a. betrokken bij de coördinatie van bewegingen en het uitvoeren van nauwkeurige bewegingen van lichaamsdelen. Samen met de hersenschors maken de kleine hersenen deel uit van het animaal zenuwstelsel. Zie: animaal zenuwstelsel, hersenschors.

kleurenblindheid

een erfelijke oogafwijking waardoor bepaalde kleuren niet goed kunnen worden waargenomen. Er bestaan verschillende vormen van kleurenblindheid. Het gen dat kleurenblindheid voor rood en groen veroorzaakt, ligt op het X-chromosoom. Het recessieve allel voor dat gen leidt bij mannen tot rood/groen kleurenblindheid, doordat zij maar één X-chromosoom in elke cel bezitten. Bij vrouwen is die kans veel kleiner, doordat de vrouw in elke cel twee X-chromosomen bezit. Alleen vrouwen die homozygoot recessief zijn voor het betrokken allelenpaar zijn rood-groen kleurenblind. Zie: X-chromosomaal gen, drager/draagster, kegeltje.

kleurstoffen

additieven die voedsel een kleur geven, zoals bieten- of wortelsap of een kunstmatige kleurstof. Zie: additieven, E-nummer.

klier

een orgaan dat een stof produceert en afgeeft aan het bloed of afvoert via een afvoerbuisje. Voorbeelden zijn: zweetklier, traanklier, verteringsklier, slijmklier, hormoonklier. Klieren zijn net als spieren belangrijke effectoren van regelkringen in het lichaam. Zie: vertering, hormoon, effector, regelkring.

klievingsdelingen

de delingen binnen de bevruchtingsmembraan. De klievingen treden op na de eerste deling van de zygote. Een klieving is een celdeling waarbij het totale volume van de beide nieuwe cellen niet groter is dan het volume van de oorspronkelijk cel. De bevruchte eicel bij de mens doorloopt vier klievingsdelingen, zodat er een klompje van 16 cellen ontstaat, dat even groot is als de onbevruchte eicel. Zie: bevruchtingsmembraan, zygote.

klisters

de knoppen binnen een bol, die uit kunnen groeien tot een nieuwe plant. Zie: bol, aseksuele voortplanting.

klonale selectie

snelle productie van nieuwe B-lymfocyten of T-lymfocyten uit een geactiveerde B- of T-lymfocyt. Een groot deel van de nieuwe B- of T-lymfocyten wordt actief in de specifieke afweer, een klein deel vormt B- of T-geheugenlymfocyten. Zie: B-lymfocyt, T-lymfocyt, specifieke afweer.

klonen / kloneren

een vorm van ongeslachtelijke voortplanting waarbij uit een deel van het organisme een nieuw individu ontstaat. Zie: aseksuele voortplanting, kloon, biotechnologie.

kloon

het resultaat van de ongeslachtelijke voortplanting. De nakomelingen zijn genetisch identiek aan de ouder. Zie: klonen, aseksuele voortplanting.

knol

een verdikt deel van de (ondergrondse) stengel of wortel van een plant, waar reservestoffen in zitten. Op de buitenkant van een stengelknol zoals een aardappel zitten de knoppen (de 'ogen'), die later uit kunnen groeien tot een nieuwe plant. Zie: ongeslachtelijke voortplanting.

knopen van Ranvier

Zie: zenuw, zenuwcel, myelineschede, cellen van Schwann.

koolhydraten

de verzamelnaam energierijke organische moleculen die zijn opgebouwd uit de elementen C, H en O. De meeste hebben de algemene formule C(H2O)n. Zie: glucose, zetmeel, glycogeen, cellulose, monosacharide, disacharide, polysacharide.

koolstofassimilatie

het opbouwen van moleculen (assimilatie) waarbij koolstofatomen worden ingebouwd. Koolstofassimilatie vindt plaats tijdens het proces van fotosynthese (in chloroplasten) of chemosynthese (in bepaalde bacteriën). Bij de koolstofassimilatie ontstaat glucose uit water en koolstofdioxide. De energie daarvoor bij de fotosynthese is afkomstig uit licht. De bruto-reactievergelijking van dit proces (6 CO2 + 6 H2O → C6H12O6 + 6 O2) is omgekeerd aan die van dissimilatie. Zie: fotosynthese, chemosynthese, koolstofdioxide, assimilatie, dissimilatie.

koolstofdioxide

CO2. Dit gas komt vrij bij verbranding van organische stoffen en de dissimilatie van b.v. glucose in de cel. Het is een van de bouwstenen bij de fotosynthese (er zijn 6 CO2-moleculen nodig voor 1 glucosemolecuul). Koolstofdioxide is een belangrijk broeikasgas. Zie: fotosynthese, dissimilatie, broeikaseffect.

koolstofdioxidetransport

het transport van CO2, dat vanuit de lichaamscellen via de weefselvloeistof diffundeert naar het bloed in de haarvaten. In de longen vindt diffusie plaats van CO2 vanuit het bloed in de haarvaten naar de lucht in de longblaasjes. Zie: diffusie, weefselvloeistof.

koolstofkringloop

de cyclus die het element koolstof (C) doorloopt, waarbij het zowel deel kan uitmaken van organische stoffen in organismen, als van koolstofdioxide in de lucht of van gesteenten (zoals steenkool, aardgas en olie). Zie: langzame koolstofkringloop, snelle koolstofkringloop.

koorts

een verhoogde kerntemperatuur als gevolg van een verschuiving van de norm daarvoor. Deze verschuiving vindt plaats o.i.v. een cytokine van witte bloedcellen. Koorts is een reactie op een infectie. Zij bevordert de werking van het afweersysteem. Zie: kerntemperatuur, regelkring, cytokinen.

korstmos

mosachtige aangroeisel op bomen en stenen. Korstmossen bestaan uit een samenlevingsverband van algen en schimmels. Zie: mutualisme.

kransslagaders

de vertakkingen van de aorta die de hartspier van zuurstof en voedingsstoffen voorzien. Zie: bloedsomloop, aderverkalking.

kringlopen

de cycli (meervoud van cyclus) die alle elementen (C, N, P, Fe, etc.) doorlopen doordat ze doorgegeven worden vanuit bodem, lucht en water naar planten, dieren, reducenten en terug naar de bodem, lucht en water. Zie: koolstofkringloop, stikstofkringloop.

kruisingsschema

een schema waarin je de kansverdeling weergeeft van de genotypen van de nakomelingen. Uit dit schema is o.a. te achterhalen wat het fenotype is. Zie: genotype, fenotype.

kruisproef

een test waarbij een bloeddruppel van een donor en een ontvanger worden gemengd. Wanneer klontering van de rode bloedcellen optreedt, passen beide bloedsoorten onvoldoende bij elkaar om een bloedtransfusie uit te voeren. Zie: AB0-stelsel, resusfactor.

kunstmatige actieve immunisatie

een vorm van specifieke afweer, waarbij het lichaam zelf antistoffen (immunoglobulinen) maakt tegen het antigeen van een bepaalde ziekteverwekker. Dit proces volgt op het toedienen van een vaccin waarin een (verzwakte) ziekteverwekker zit. De specifieke afweer van het lichaam daartegen wordt dus kunstmatig op gang gebracht. Geheugencellen kunnen later bij een herbesmetting snel de productie van die antistoffen weer op gang brengen, waardoor je immuun bent geworden voor die ziekteverwekker. Zie: specifieke afweer, immuun, vaccin, antigeen, immunoglobuline. natuurlijke actieve immunisatie, natuurlijke passieve immunisatie, kunstmatige passieve immunisatie.

kunstmatige inseminatie

Zie: KI / kunstmatige inseminatie.

kunstmatige passieve immunisatie

een vorm van specifieke afweer, waarbij het lichaam door inenting met een antiserum bepaalde antistoffen (immunoglobulinen) krijgt toegediend tegen het antigeen van een ziekteverwekker. Je maakt die antistoffen dus niet zelf. Daarom is het een passieve en kunstmatige immunisatie. Doordat de antistoffen weer uit het lichaam verdwijnen, treedt er geen blijvende immuniteit op tegen die ziekteverwekker. Er zijn ook geen geheugencellen 'geprogrammeerd' die kunnen reageren op een nieuwe besmetting met die ziekteverwekker. Zie: specifieke afweer, immuun, immunoglobuline, antiserum, antigeen, natuurlijke passieve immunisatie, natuurlijke actieve immunisatie, kunstmatige actieve immunisatie.

kunstmest

in de fabriek geproduceerde mineralen met veel stikstofverbindingen, zoals nitraat. Voor deze kunstmatige mest worden chemische reacties gebruikt om stikstof in de lucht (N2) te binden tot nitraat. Deze en andere anorganische stoffen zitten ook in natuurlijke mest. Ze zijn onmisbaar voor planten. Zie ook: stalmest, groenbemesting, stikstofbinding, eutrofiëring, stikstofkringloop.

kwaadaardig

een celwoekering bij kanker waarbij de tumorcellen losraken en zich via bloed en lymfe door het lichaam verspreiden. Daardoor treden ook op andere plaatsen verstoringen op. Zie: tumor, kanker, metastaseren.