D

debat

In een debat strijden voor- en tegenstanders met elkaar over een stelling. Die bevat een voorstel voor een verandering, bijvoorbeeld: Scholen moeten energiedrankjes verbieden in en rond de school. De voor- en tegenstanders proberen niet elkaar, maar een jury te overtuigen van hun standpunt. De jury beoordeelt het debat en beslist wie er gewonnen heeft.

Een debat is aan strenge regels gebonden. Per debat zijn er twee teams van ieder twee deelnemers. Het debat is verdeeld in korte spreekbeurten. Een voorzitter leidt het debat en geeft aan wie mag spreken. Er mag niet door elkaar gepraat worden. Een tijdwaarnemer bewaakt de tijd van de spreekbeurten.

Zo bereid je een debat voor

Zo houd je een debat
Een debat bestaat uit zes beurten en twee time-outs, in deze volgorde:
1. De opzetbeurt (2 minuten) van de voorstanders, waarin zij uitleggen welke verandering zij voorstellen en waarom dat een goed voorstel is.
2. De opzetbeurt van de tegenstanders (2 minuten), waarin zij aangeven dat het nieuwe voorstel niet goed is en waarom.
3. Een time-out (1 minuut) voor beide teams om te overleggen over de verweerbeurt.
4. De verweerbeurten (elk team 2 minuten), waarin eerst de voorstanders en daarna de tegenstanders, proberen de argumentatie van het andere team te weerleggen. De teams laten dus met argumenten zien dat het niet klopt wat het andere team zegt.
5. Een time-out (1 minuut) voor beide teams om te overleggen over de slotbeurt.
6. De slotbeurten (elk team 1 minuut), waarin eerst de tegenstanders en daarna de voorstanders, een laatste kans krijgen om de jury te overtuigen. De teams geven nog eens kort aan wat hun mening is en mogen reageren op alles wat er in de eerdere beurten gezegd is. In deze beurt mag geen nieuwe informatie gegeven worden.
Na afloop van het debat wijst de jury de winnaar van het debat aan.

declameren

Er zijn verschillende vormen van poëzie op het podium. Declameren is een uit het hoofd geleerd gedicht voordragen. Hierbij geeft de dichter of voordrager meer informatie dan alleen de inhoud; denk aan toonhoogte en aan beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen.
Een jaarlijks terugkerend poëzie-evenement is de Nacht van de Poëzie in Utrecht, waar diverse bekende en onbekende dichters optreden.

deelvragen

Deelvragen zijn vragen die samen leiden tot het antwoord op de hoofdvraag.

Als je bijvoorbeeld een werkstuk over energievoorziening schrijft, kun je als hoofdvraag stellen: Hoe zullen we in Nederland in de toekomst voorzien in onze energiebehoefte? Uit die hoofdvraag leid je deelvragen af die je in een logische volgorde zet, bijvoorbeeld: Waar hebben we energie voor nodig? Hoe groot is de behoefte aan energie in Nederland? Welke energiebronnen gebruiken we? Welke voor- en nadelen hebben die bronnen? Van welke nieuwe bronnen kunnen we in de toekomst gebruikmaken?

determinator

Binnen een naamwoordgroep staat op de eerste plaats vaak een determinator (det). Een determinator is een lidwoord, een aanwijzend, vragend of bezittelijk voornaamwoord, of een telwoord, bijvoorbeeld: een, deze, welke, onze, enkele, vijf. Een determinator is in het enkelvoud meestal niet weglaatbaar. Voorbeelden:
het (det) leuke (voorbep), kleine (voorbep) huis (kern) op de prairie (nabep)
die (det) aardige (voorbep) militairen (kern) van de luchtmacht (nabep)

documentatie

Bij het maken van een werkstuk of informerende presentatie ga je op zoek naar documentatie. Dat zijn bronnen die antwoord geven op je deelvragen. Denk hierbij zowel aan feiten als aan meningen.

documentatievragen

Bij precies of selectief/gericht luisteren kun je van tevoren een aantal documentatievragen opstellen. Dit zijn de vragen waarop je een antwoord wilt hebben. Stel dat je een werkstuk moet maken over het onderwijs in de tijd van je grootouders. Als je daarover een documentaire gaat bekijken, kun je bijvoorbeeld de volgende documentatievragen opstellen:
Hoe groot waren de klassen in die tijd?
Zaten jongens en meisjes bij elkaar in de klas?
Werden er toen andere vakken gegeven dan nu?

Documentatievragen zorgen ervoor dat je gerichter kunt luisteren. Ook signaalwoorden die de structuur van de tekst aanduiden of die een verband tussen tekstgedeelten aangeven, helpen je bij het luisteren.

Aan de hand van documentatievragen kun je makkelijker aantekeningen maken. Schrijf de aantekeningen tijdens het luisteren direct onder elke vraag. Gebruik steekwoorden en afkortingen en noteer de informatie schematisch. Werk met symbolen, zoals streepjes, cijfers en pijltjes.

dubbele punt

Een dubbele punt (:) dient om iets aan te kondigen:

1 een citaat (directe rede):
De voorzitter zei: ‘Ieder clublid moet dit jaar vrijwilligerswerk doen.’

2 een gedachte:
Nadia dacht: wat een stuk is die skileraar van ons.
Let op: bij een gedachte gebruik je geen aanhalingstekens.

3 een opsomming:
Constantijn Huygens bespeelde verschillende instrumenten: luit, gitaar, viola da gamba en klavecimbel.
Maar: Huygens speelde luit, gitaar, viola da gamba en klavecimbel.

4 een uitleg of toelichting:
Ik wil niet in Leiden studeren: het lijkt me een saaie stad.