Yesterday, I was in the library. |
Gisteren was ik in de bibliotheek. |
Last weekend, John found a quiz online. |
Vorig weekend heeft John online een quiz gevonden. |
On Friday, I watched music videos online. |
Op vrijdag heb ik online videoclips gekeken. |
Saturday afternoon, we played a computer game with Percy. |
Op zaterdagmiddag hebben we een computerspel met Percy gespeeld. |
I answered a few questions online. |
Ik heb een aantal vragen online beantwoord. |
Percy and I liked their Facebook page. |
Percy en ik hebben hun Facebook-pagina geliket. |
I won a brand new game. |
Ik heb een gloednieuw spel gewonnen. |
We bought tickets to a film premiere. |
We hebben kaartjes voor een filmpremière gekocht. |
I didn’t win anything. The answers weren’t correct. |
Ik heb niets gewonnen. De antwoorden waren niet goed. |
We didn’t do anything special. |
We hebben niets bijzonders gedaan. |
Samantha found a wallet on a shelf. |
Samantha heeft een portemonnee op een plank gevonden. |
They discovered a box in the wall of the school. |
Zij hebben een doos in de muur van de school gevonden. |
Samantha was excited at first but it was empty. |
Samantha was eerst erg opgewonden, maar hij was leeg. |
We were very surprised by what was inside the box. |
We waren erg verrast door wat er in de doos zat. |