What are you going to do tonight? |
Wat ga je vanavond doen? |
What are Ashram and Robin going to eat tomorrow? |
Wat gaan Ashram en Robin morgen eten? |
Are you going to see that basketball game? |
Ga je naar die basketbalwedstrijd kijken? |
Is Heather going to watch the rerun this weekend? |
Gaat Heather dit weekend naar de herhaling kijken? |
I’m going to buy a new pair of sneakers. |
Ik ga een nieuw paar sportschoenen kopen. |
Casey is going to stay in touch with them. |
Casey gaat contact met hen houden. |
We’re going to interview a girl with a very special hobby. |
We gaan een meisje met een heel bijzondere hobby interviewen. |
We’re going to train outdoors this week. The gym is occupied. |
We gaan deze week buiten trainen. De sportschool is bezet. |
My sister is going to play indoors today. It is raining very hard. |
Mijn zus gaat vandaag binnen spelen. Het regent erg hard. |
The hockey team’s going to practise without Eve tomorrow. She’s ill. |
Het hockeyteam gaat morgen zonder Eve oefenen. Ze is ziek. |
The British national team will win the cup this year. |
Het Britse nationale team zal dit jaar de beker winnen. |
The Dutch football team won’t lose to the Germans. |
Het Nederlandse voetbalteam zal niet van Duitsland verliezen. |
I’m sure that I will pass my exams. |
Ik ben er zeker van dat ik mijn toetsen zal halen. |
My dad thinks that they will win this match. |
Mijn vader denkt dat zij deze wedstrijd zullen winnen. |
The next competition will take place in September. |
De volgende competitie zal in september plaatsvinden. |
The semi-final will be in Tokyo, Japan. |
De halve finale zal in Tokio, Japan, zijn. |